Uit Moordzaken
Uitspraak RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/670280-11 (Promis)
Datum uitspraak: 22 september 2011
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1986], zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, gedetineerd in het Huis van Bewaring "Demersluis" te Amsterdam.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 10 juni 2011 en 8 september 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.L. Kwaspen en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B.L.M. Ficq naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging op de zitting - ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 25 maart 2011, omstreeks 01.20 uur te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers is verdachte met dat opzet met een door hem bestuurde auto, rijdende over de Jan Evertsenstraat - terwijl het donker was en/of - terwijl hij ongeveer 80 kilometer per uur reed, in elk geval met (zeer) hoge snelheid, althans met een te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse de kruising van de Jan Evertsenstraat met het Mercatorplein rechtdoorgaand is opgereden en/of daarbij een auto die voor die kruising (nagenoeg) stilstond - gezien zijn rijrichting- rechts voorbij is gereden, waarbij hij verdachte geen of onvoldoende zicht had op het verkeer dat - gezien zijn rijrichting- van links komend over die kruising reed en/of waarbij hij gebruik heeft gemaakt van de rijstrook bestemd voor het rechtsafslaande verkeer en/of (terwijl) het verkeerslicht geldend voor de rijstrook waarover hij, verdachte reed, te weten de rijstrook bestemd voor het op die kruising rechtsafslaande verkeer, rood licht uitstraalde, waardoor hij, verdachte, tegen een voor hem van links komende fietser, te weten [slachtoffer], is aangereden of gebotst die daardoor enige tientallen meters werd weggeslingerd en/of (vervolgens) is weggereden en/of doorgereden zonder zich te vergewissen van de toestand van voornoemde [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
(art. 287 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair:
hij op of omstreeks 25 maart 2011 te omstreeks 01.20 uur te Amsterdam aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, heeft toegebracht, door opzettelijk met een door hem bestuurde auto, rijdende over de Jan Evertsenstraat - terwijl het donker was en/of - terwijl hij ongeveer 80 kilometer per uur reed, in elk geval met (zeer) hoge snelheid, althans met een te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse de kruising van de Jan Evertsenstraat met het Mercatorplein rechtdoorgaand is opgereden en/of daarbij een auto die voor die kruising (nagenoeg) stilstond - gezien zijn rijrichting- rechts voorbij is gereden, waarbij hij verdachte geen of onvoldoende zicht had op het verkeer dat - gezien zijn rijrichting- van links komend over die kruising reed en/of waarbij hij gebruik heeft gemaakt van de rijstrook bestemd voor het rechtsafslaande verkeer en/of (terwijl) het verkeerslicht geldend voor de rijstrook waarover hij, verdachte reed, te weten de rijstrook bestemd voor het op die kruising rechtsafslaande verkeer, rood licht uitstraalde, waardoor hij, verdachte, tegen een voor hem van links komende fietser, te weten [slachtoffer], is aangereden of gebotst die daardoor enige tientallen meters werd weggeslingerd en/of (vervolgens) is weggereden en/of doorgereden zonder zich te vergewissen van de toestand van voornoemde [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
(art. 302 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 25 maart 2011 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, Jan Evertsenstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, - terwijl het donker was en/of - terwijl hij ongeveer 80 kilometer per uur reed, in elk geval met (zeer) hoge snelheid, althans met een te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse de kruising van de Jan Evertsenstraat met het Mercatorplein rechtdoorgaand op te rijden en/of daarbij een auto die voor die kruising (nagenoeg) stilstond - gezien zijn rijrichting- rechts voorbij te rijden, waarbij hij verdachte geen of onvoldoende zicht had op het verkeer dat -gezien zijn rijrichting- van links komend over die kruising reed en/of waarbij hij gebruik heeft gemaakt van de rijstrook bestemd voor het rechtsafslaande verkeer en/of (terwijl) het verkeerslicht geldend voor de rijstrook waarover hij, verdachte reed, te weten de rijstrook bestemd voor het op die kruising rechtsafslaande verkeer, rood licht uitstraalde, waardoor hij, verdachte, tegen een voor hem van links komende fietser, te weten [slachtoffer], is aangereden of gebotst die daardoor enige tientallen meters werd weggeslingerd, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood. (art. 6 Wegenverkeerswet 1994)
2.
hij op of omstreeks 25 maart 2011 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de Jan Evertsenstraat of de kruising van de Jan Evertsenstraat met het Mercatorplein of de Hoofdweg de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [slachtoffer]) letsel en/of schade was toegebracht en/of waardoor, naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer]) aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten.
(art. 7 Wegenverkeerswet 1994)
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Vaststaande feiten
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.i
Op vrijdag 25 maart 2011 te 01.20 uur heeft op de Hoofdweg te Amsterdam een aanrijding plaatsgevonden tussen een personenauto en een fietser. Het slachtoffer, [slachtoffer], fietste op het fietspad over de Hoofdweg en fietste de kruising Hoofdweg - Jan Evertsenstraat op. Over de Jan Evertsenstraat kwam het betrokken voertuig uit de richting van de Admiraal de Ruyterweg diezelfde kruising, ook bekend als het Mercatorplein, op rijden. Hierbij is de fietser geschept en zwaargewond geraakt aan haar hoofd. Het slachtoffer is in de loop van 25 maart 2011 in het VU Medisch Centrum overleden aan ernstig hersenletsel, naar is vastgesteld een niet natuurlijke dood.ii De bestuurder van de auto heeft de plaats van het ongeval verlaten zonder zijn identiteit bekend te maken. Midden op de kruising lag de kentekenplaat van het betrokken voertuig, met nummer [kenteken 1], waarnaar direct een onderzoek is ingesteld.iii Het kenteken, behorend bij een Volkswagen Golf Tdi, bleek op naam te staan van [verdachte, geboren op [geboortedatum]. Deze persoon is enkele uren na het ongeval aangehouden terzake van overtreding van artikel 6 en 7 van de Wegenverkeerswet. Het resultaat van een afgenomen blaastest wees uit dat de verdachte geen alcohol had genuttigd.iv Verdachte heeft verklaard dat hij op 25 maart 2011 de Volkswagen Golf, met kenteken [kenteken 1] heeft bestuurd en [slachtoffer] heeft aangereden. Verdachte naderde - zo heeft hij verklaard - in de bewuste nacht het kruispunt van het Mercatorplein. In de auto zaten drie mede-inzittenden, wat maakte dat de auto zwaar beladen was. Vanwege de tramhalte was er weinig zicht op verkeer van links. Op de baan voor rechtdoorgaand verkeer stond een zilverkleurige Volkswagen Golf stil. Uit het proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse van de politie komt naar voren dat het uitzicht was beperkt tot een hoek van 17 graden.v Verdachte heeft zelf bevestigd dat zijn zicht naar links was beperkt waardoor hij het kruispunt niet goed kon zien.vi Het licht voor rechtdoorgaand verkeer sprong - zowel voor fietsers als voor auto's - op groen. Verdachte heeft toen besloten niet rechtsaf te slaan zoals hij zich had voorgenomen, maar rechtdoor te rijden, waarbij hij niet wilde wachten tot de stilstaande Golf optrok. Daarom is hij over de voor rechtsafslaand verkeer bestemde rijstrook gaan rijden om de stilstaande Golf in te halen. Omdat de gedachte bij verdachte op kwam dat de bestuurder misschien aan het bellen was, richtte hij zijn aandacht volledig op de (inzittenden) van de Volkswagen Golf. Eenmaal naast de auto keek verdachte bij de auto naar binnen, in plaats van zijn ogen op het kruispunt te richten. Verdachte heeft bij het inhalen extra gas gegeven om vóór de Volkswagen uit te komen aan het einde van het kruispunt. Eenmaal voorbij de Volkswagen Golf zag hij het slachtoffer, op drie meter afstand van zijn auto, waarop hij een aanrijding niet meer kon voorkomen.vii Het slachtoffer is met haar hoofd op de voorruit terechtgekomen. Verdachte heeft het slachtoffer gewond op het wegdek zien liggen en is hierop doorgereden. De afstand tussen het vermoedelijke conflictpunt en de eindpositie van het slachtoffer bedroeg 31 meter. De afstand van de fiets bedroeg ongeveer 44,5 meter vanaf het conflictpunt.viii Verdachte komt meerdere keren per week op het Mercatorplein.ix
4.2 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag. De officier van justitie heeft hiertoe, na uiteenzetting van de feiten, gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte het voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer]. Verdachte heeft zich door zijn doen en laten bewust blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat er een dodelijk verkeersongeval zou plaatsvinden, door met hoge snelheid een kruising op te rijden. Naar algemene ervaringsregels bestaat er een aanmerkelijke kans dat een aanrijding van een fietser, zijnde een onbeschermde verkeersdeelnemer, door een auto met hoge snelheid, dodelijk is. Verdachte wist bovendien dat op de kruising (ook 's- nachts) regelmatig fietsers oversteken. Daarbij komt dat verdachte de kruising op reed vanuit de verkeerde rijbaan, namelijk die voor rechtsafslaand verkeer, waarbij zijn zicht zodanig vernauwd was dat hij pas op de kruising fatsoenlijk zicht had. De tweede stap die vervolgens moet worden gezet is dat verdachte de aanmerkelijke kans dat er een dodelijk verkeersongeval zou plaatsvinden vervolgens ook op de koop heeft toegenomen ofwel bewust die aanmerkelijke kans heeft aanvaard. Hiervan kan sprake zijn indien wordt vastgesteld dat verdachte op dat moment zijn belangen koste wat kost wilde laten prevaleren boven de belangen van anderen of er helemaal geen blijk van heeft gegeven de belangen van anderen op enigerlei wijze in acht te willen nemen. Hiertoe heeft de officier van justitie, kort samengevat, het volgende aangevoerd. Een kwartier voor de aanrijding hoorde verdachte van een vriend van een mogelijke inbraak in een woning op de Grasrijk in Amsterdam Osdorp. Vanaf dat moment had verdachte, zo blijkt uit zijn verklaringen, één doel voor ogen, te weten zo snel mogelijk, koste wat kost, naar Grasrijk te gaan. Waar het kon, werd hard gereden. Harder dan 75 km/uur lukte niet, omdat de auto te zwaar beladen was. Kennelijk wilde verdachte wel harder. In deze gemoedstoestand is verdachte met veel te hoge snelheid de kruising van het Mercatorplein genaderd en opgereden. De wijze waarop verdachte op de verkeerssituatie en de andere weggebruikers(s) heeft geanticipeerd, illustreert deze gemoedstoestand volgens de officier van justitie. Zij wijst op verklaringen van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet wilde wachten en extra gas heeft gegeven om de Volkswagen Golf rechts in te halen. Dit, terwijl hij over de baan voor rechtsafslaand verkeer de kruising op reed, een levensgevaarlijke inhaalmanoeuvre. Kennelijk maakte voor verdachte niet uit dat hij - vanwege de auto en de abri - pas op de kruising weer fatsoenlijk zicht zou hebben. Verdachte keek niet eens naar de kruising. Zijn volledige aandacht was gericht op de Volkswagen Golf. Andere weggebruikers pasten op dat moment niet in de plannen van verdachte. Hij wilde er geen rekening mee houden en de potentiële gevolgen nam hij kennelijk op de koop toe. Van belang daarbij is dat de auto zwaar was beladen en dat verdachte het slachtoffer met onverminderde snelheid heeft aangereden. Het feit dat verdachte na de aanrijding is doorgereden onderstreept volgens de officier van justitie de gemoedstoestand van verdachte. Hij was erop gebrand zijn weg voort te zetten naar de Grasrijk. Indien de rechtbank niet toekomt aan doodslag dan kan het meer subsidiair tenlastgelegde, overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 worden bewezen, waarbij het verkeersgedrag van verdachte dient te worden aangemerkt als roekeloos. Tot slot kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het verlaten van de plaats van het ongeval. Dit is de beslissing van verdachte zelf geweest.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft het navolgende aangevoerd. Er heeft een noodlottige aanrijding plaatsgevonden. Het staat vast dat verdachte verkeersfouten heeft gemaakt. Verdachte haalde een voor groen licht stilstaande auto rechts in, met de bedoeling deze auto niet te hinderen. De stilstaande auto belemmerde zijn vrije uitzicht op de kruising enigszins. Echter, vastgesteld moet ook worden dat verdachte door groen licht reed, dat hij geen druppel alcohol had gedronken en dat er sprake was van een verkeersluw tijdstip in de nacht. De gereden snelheid van verdachte kan niet met zekerheid worden vastgesteld. De grove paramaters die in de analyse door de politie zijn gebruikt en de daaraan verbonden conclusies zijn nadien door het NFI genuanceerd. Het NFI sluit een gereden snelheid van 60 km/h niet uit, maar kan geen uitspraken doen over de exact gereden snelheid. Een deugdelijk onderzoek naar de daadwerkelijk gereden snelheid ontbreekt. Verdachte was in eerste instantie van plan rechtsaf te gaan, hetgeen veronderstelt dat hij terughoudend heeft gereden. Er is bovendien een laag soort drempel in de aanloop naar de kruising. Hij schat in dat hij rond de 50 km/h heeft gereden toen hij richting het kruispunt reed en bedacht om toch rechtdoor te gaan. Hij heeft toen nog iets gas bijgegeven. De punten naar aanleiding waarvan de officier van justitie tot een hoge gereden snelheid komt, worden niet door deskundig onderzoek gedragen, maar zijn gebaseerd op onzekere factoren, zoals de getuigen in de stilstaande auto. Vanuit het perspectief van die inzittenden lijkt iemand snel hard te rijden, waarbij een aanrijding vervolgens zorgt voor een verdere inkleuring, waardoor de waarde van die verklaringen zeer beperkt is. Dit geldt ook voor de eerste inschatting van de snelheid door verdachte. Er heeft een grote klap plaatsgevonden, waarna de auto ernstig is beschadigd. Hierdoor kan verdachte de snelheid te hoog hebben ingeschat. De feitelijke omschrijving van het primair ten laste gelegde - ook na de wijziging tenlastelegging - is onvoldoende om tot een kwalificatie van doodslag te kunnen leiden, ook niet in de lichtste variant. Voor feit 1 primair dient verdachte derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Subsidiair, kan niet worden bewezen dat verdachte het voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer]. Voorwaardelijk opzet impliceert dat er een besef moet zijn van een aanmerkelijke kans dat de gedraging een bepaald gevolg oplevert. Dit gevolg moet men vervolgens op de koop toe nemen. Voorwaardelijk opzet impliceert aldus weten, maar ook willen. De wetenschap heeft in casu slechts bestaan uit de gedraging van verdachte bestaande uit het inhalen van een auto en het oprijden van het kruispunt met een bepaalde verkeersmanoeuvre naar rechts. Verdachte had geen wetenschap van een aanmerkelijke kans op een dodelijk ongeval. Verdachte ontkent dat hij één seconde het besef heeft gehad dat er iemand zou kunnen oversteken die hij wellicht zou aanrijden. Het was nacht, stil op straat en hij had groen licht. Het is niet bij hem opgekomen dat de auto niet optrok omdat deze misschien iemand voor liet gaan. Verdachte concentreerde zich op het rechtdoor rijden en niet op het 'als een gek' naar een inbraakmelding rijden, zoals de officier van justitie stelt. Zou verdachte bewust het risico hebben genomen op een dodelijke aanrijding, dan zou aanvaarding van het risico vervolgens ergens uit moeten blijken. In deze zaak kan dit niet uit de uiterlijke verschijningsvormen worden afgeleid, zoals uit de verklaring van verdachte zelf. De rechtbank zal deze vaststelling derhalve uit een analyse van de gedragingen van de verdachte moeten afleiden. Verdachte besefte niet dat er een dodelijk ongeval zou kunnen plaatsvinden en heeft vervolgens niet gemeend dat dit hem onverschillig zou zijn. Hij heeft het risico op een dodelijke aanrijding aldus niet bewust aanvaard en hij heeft dit niet op de koop toegenomen. Van belang is voorts dat de (zeer hoge) snelheid van verdachte, een uitgangspunt bij de ten laste gelegde doodslag, niet kan worden vastgesteld. Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van het hem onder 1 primair (en op de zelfde gronden van het onder 1 subsidiair) ten laste gelegde. Voor de vraag of sprake is geweest van roekeloos rijgedrag, is wederom van belang dat de snelheid van verdachte niet kan worden vastgesteld. Deze vaststelling zou - rekening houdend met de overige omstandigheden - zelfs van belang kunnen zijn bij de vraag of sprake is van overtreding van artikel 5 of 6 WVW. De verkeersfouten van verdachte liggen in de sfeer van verwijtbaarheid ofwel culpa.
De raadsvrouw refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de overtreding van artikel 6 WVW.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
4.4.1 Nadere overwegingen ten aanzien van de bewezenverklaring
Alvorens in te gaan op de vraag of in de onderhavige casus bewezen kan worden dat verdachte zoals hem wordt verweten voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer dient de rechtbank na te gaan met welke snelheid verdachte heeft gereden.
Verdachte was op weg naar de Grasrijk te Amsterdam, alwaar bij een vriend zou zijn ingebroken. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij in de minuten voorafgaand aan het ongeval 'waar het kon, hard heeft gereden'. Op zijn hardst reed verdachte 75 km/h, op de Jan Evertsenstraat. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij op één stuk van de Jan Evertsenstraat 70 km/h heeft gereden en verder aan alle verkeersregels heeft voldaan. In de aanloop naar het stoplicht zou verdachte zijn snelheid van 75 km/h naar 50 km/h hebben teruggebracht.
4.4.2. De politie heeft in haar VerkeersOngevalsAnalyse ten aanzien van de mogelijke gereden snelheid ten tijde van de botsing het navolgende gesteld. De politie heeft gebruik gemaakt van het simulatieprogramma PC-Crash. Na invoering van de benodigde parameters in dat programma is berekend dat de Volkswagen Golf op moment van de botsing met een minimale snelheid van ongeveer 75 km/h heeft gereden. De politie heeft daarbij 2 factoren in ogenschouw genomen, te weten de afstand die de fiets en het lichaam van het slachtoffer hebben afgelegd toen deze na de botsing werden weggeslingerd, alsmede de schade die aan de auto van verdachte is ontstaan als gevolg van de botsing.
Uit de fotogrammetrie blijkt dat de afstand tussen het vermoedelijke conflictpunt en de eindpositie van het slachtoffer 31 meter bedraagt. Uit de grafiek in de documentatiehandleiding "Unfallsrekonstruktion" komt naar voren dat bij een werpafstand van ongeveer 30 meter een minimale botssnelheid van 60 km/h nodig is en maximaal 85 km/h. De fiets heeft een afstand van ongeveer 44,5 meter afgelegd. Uit de tabel blijkt dat daar een botssnelheid voor nodig is van boven de 80 km/h. Uit het vergelijken van de opgelopen schade van de personenauto met de schade ontstaan bij botsproeven met een vergelijkend motorvoertuig, komt naar vorendat de botssnelheid moet hebben gelegen tussen de 69 en de 92 km/h.x
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 10 juni 2011 een nader onderzoek van het NFI bevolen teneinde de genoemde bevindingen van de politie te toetsen. Het NFI heeft op 1 september 2011 een rapport uitgebracht ter beoordeling van de snelheidsbepaling. Het NFI nuanceert de uitkomsten van het politieonderzoek en stelt dat in dit geval het door de politie gebruikte programma 'PC-Crash' geen betrouwbare basis is voor een snelheidsbepaling vanwege de daarvoor gebruikte gegevens. De resultaten van twee door het NFI aangehaalde botsproeven die - gezien schade aan de auto, en de werpafstand van de fiets en het slachtoffer - vergelijkbaar zijn met deze zaak, zouden erop kunnen wijzen dat de botssnelheid tussen de 60 en 71 km/h heeft bedragen. Echter, opgemerkt zij dat in de proeven gebruik is gemaakt van een herenfiets en dat de carrosserie van de ongevalsauto wezenlijk anders is van vorm dan de auto's waarmee de proeven zijn verricht. De werpafstand van de fiets is vervolgens vergeleken met gegevens van gepubliceerd onderzoek, hetgeen is geresulteerd in een grafiek. Op grond van deze analyse kan een werpafstand van een fiets van ongeveer 45 meter corresponderen met botssnelheden vanaf ca. 50 km/h tot zeer hoge snelheden. Reden van de grote spreiding is dat vele factoren van invloed kunnen zijn op de werpafstand. Een zelfde grafiek zou kunnen uitwijzen dat de werpafstand van de fietser ook tot een breder interval zou leiden dan de 60 tot 85 km/h. De door de politie berekende snelheid kan daarom niet worden beschouwd als een betrouwbare ondergrens voor de gereden snelheid van de auto op het moment van de botsing, aldus het NFI.xi
4.4.3 De rechtbank overweegt als volgt. Verdachte stelt vlak voor de botsing niet op zijn snelheidsmeter te hebben gekeken en spreekt van snelheden tussen de 50 tot 60 km/h. De rechtbank acht deze verklaringen niet betrouwbaar, mede in aanmerking genomen dat hij over zijn gereden snelheid wisselend verklaard heeft. De mede-inzittenden hebben geen verklaring willen afleggen. De getuigen in de zilverkleurige Volkswagen Golf spreken over een zeer hoge snelheid, maar ook deze verklaringen kunnen, als inzittenden van een stilstaande auto, - getuige zijnde van een enorme klap - niet als een voldoende betrouwbare indicatie van de snelheid worden aangemerkt. Hoewel met de thans beschikbare gegevens niet uit te sluiten valt dat verdachte met een hoge snelheid zoals door de politie berekend heeft gereden, is op grond van het voorgaande voor de rechtbank niet vast komen te staan dat verdachte met een dergelijke zeer hoge snelheid, zoals omschreven in de tenlastelegging, heeft gereden. Wel staat vast dat verdachte met te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse heeft gereden.
4.5 Voorwaardelijk opzet?
4.5.1 Uitgaande van de vorengenoemde feiten en omstandigheden, dient de rechtbank te toetsen of in dit geval kan worden gesproken van opzet, in voorwaardelijke zin, op de dood van het slachtoffer.
4.5.2 Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. De eerste vraag waarvoor rechtbank zich aldus gesteld ziet, is de vraag of verdachte door zijn handelen een (naar algemene ervaringsregels) aanmerkelijke kans op het toebrengen van dodelijk letsel in het leven heeft geroepen. Deze vraag moet bevestigend worden beantwoord. Het hiervoor vastgestelde rijgedrag en de daarin besloten liggende opeenstapeling van verkeers- en inschattingsfouten van verdachte levert, alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemend, naar het oordeel van de rechtbank een aanmerkelijke kans op een aanrijding met dodelijk letsel op. De rechtbank is voorts van oordeel dat aannemelijk is dat deze wetenschap bij verdachte heeft bestaan, dan wel bij hem aanwezig moet worden verondersteld.
4.5.3 Echter, uit de enkele omstandigheid dat verdachte wetenschap had van de aanmerkelijke kans op een aanrijding met de dood als gevolg, kan niet zonder meer volgen dat hij die kans ook bewust (willens en wetens) heeft aanvaard, dat wil zeggen op de koop toe heeft genomen. Dit is de tweede vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet. In geval van wetenschap van de aanmerkelijke kans kan immers ook sprake zijn van bewuste schuld. Voor de beantwoording van die vraag is in het bijzonder van belang wat verdachtes gemoedstoestand is geweest tijdens de rit die tot het fatale ongeval heeft geleid, waarbij van belang is dat geen van de getuigen die zijn gehoord, iets hebben verklaard omtrent hetgeen ten tijde van de aanrijding en vlak daarvoor in verdachte is omgegaan. Verdachte heeft verklaard dat hij er geen seconde rekening mee heeft gehouden dat er op dat tijdstip in de nacht, op dat moment, een fietser zou oversteken. Verdachte ging er vanuit dat zijn inhaalmanoeuvre goed zou aflopen en dat het risico zich niet zou verwezenlijken. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat in een dergelijk geval, waarin moet worden uitgemaakt of sprake is geweest van bewuste schuld of van voorwaardelijk opzet, beslissende betekenis toekomt aan de omstandigheden waaronder de gedraging zich heeft voltrokken.
4.5.4 Toegepast op deze zaak stelt de rechtbank dan het volgende vast. Zonder enige twijfel is sprake van een opeenstapeling van verkeers- en inschattingsfouten van verdachte. De verkeersmanoeuvre van verdachte, via de baan voor rechtsafslaand verkeer, met een zwaar beladen auto, bij nadering van een voor hem onoverzichtelijke kruising, waar ook op het tijdstip waarop verdachte daar reed fietsers rijden, is zonder meer aan te merken als roekeloos. Daar komt bij dat verdachte zijn snelheid bij het oprijden van de kruising niet heeft geminderd om te kunnen anticiperen op eventuele risico's, maar dat hij juist zijn snelheid heeft verhoogd.
Maar de rechtbank stelt tevens vast dat het verkeerslicht voor de door verdachte gekozen rijrichting groen licht uitstraalde, dat verdachte niet onder invloed van alcohol verkeerde en dat niet blijkt van opmerkelijk riskante verkeersmanoeuvres voorafgaand aan de aanrijding. Weliswaar heeft verdachte verklaard dat hij eerder waar dat naar zijn inschatting kon, hard heeft gereden, maar er zijn geen aanwijzingen dat hij daardoor een reeks van levensgevaarlijke situaties heeft veroorzaakt, die hem er niet van hebben weerhouden zijn riskante rijgedrag voort te zetten en waaruit afgeleid zou kunnen worden dat hij de uiteindelijke afloop op de koop toe nam. Ook het gedrag van verdachte direct ná de aanrijding - hoe laakbaar en verwerpelijk op zichzelf ook - levert geen aanwijzing op voor de gemoedstoestand van verdachte ten tijde van de aanrijding. Anders dan door de officier van justitie betoogd acht de rechtbank niet aannemelijk dat verdachte zijn rit naar de Grasrijk in Amsterdam Osdorp heeft voortgezet vanuit het nadrukkelijke voornemen om zo snel mogelijk daar te zijn vanwege een mogelijke inbraak en daarbij voor lief heeft willen nemen dat zich daarbij een aanrijding zou kunnen voordoen. Verdachte heeft pas na geruime tijd willen verklaren wie de andere inzittenden van de auto waren. De pogingen om hen als getuige te horen hebben niets opgeleverd. Zij hebben in het geheel niet mee willen werken aan het aan het licht brengen van de waarheid en geen inzicht verschaft in wat er in de door verdachte bestuurde auto is gebeurd. Ten aanzien van die omstandigheid geldt dat die niet aan verdachte kan worden tegengeworpen, nu niet blijkt dat deze getuigen op instigatie van verdachte hun medewerking hebben geweigerd.
4.5.5 De rechtbank komt tot de slotsom dat niet bewezen kan worden dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op een aanrijding heeft aanvaard, en spreekt hem daarom vrij van het hem primair en subsidiair tenlastgelegde.
4.6 Ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde, overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, concludeert de rechtbank op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld met betrekking tot het rijgedrag van verdachte, dat dit rijgedrag dient te worden aangemerkt als roekeloos en dat het derhalve aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden en dat [slachtoffer] als gevolg daarvan is komen te overlijden. Ook het onder 2 tenlastegelegde verlaten van de plaats van het ongeval acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen, gelet op de bekennende verklaring van verdachte.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de onder 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1 meer subsidiair:
op 25 maart 2011 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, Jan Evertsenstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, - terwijl het donker was en - door met een te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse de kruising van de Jan Evertsenstraat met het Mercatorplein rechtdoorgaand op te rijden en daarbij een auto die voor die kruising (nagenoeg) stilstond - gezien zijn rijrichting - rechts voorbij te rijden, waarbij hij verdachte onvoldoende zicht had op het verkeer dat - gezien zijn rijrichting - van links komend over die kruising reed en waarbij hij gebruik heeft gemaakt van de rijstrook bestemd voor het rechtsafslaande verkeer, waardoor hij, verdachte, tegen een voor hem van links komende fietser, te weten [slachtoffer], is aangereden die daardoor enige tientallen meters werd weggeslingerd, waardoor een ander genaamd [slachtoffer] werd gedood.
2.
op 25 maart 2011 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de kruising van de Jan Evertsenstraat met het Mercatorplein of de Hoofdweg de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist aan een ander (te weten [slachtoffer]) letsel was toegebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen
8.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 primair en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast vordert zij ten aanzien van feit 1 primair een ontzegging van de bevoegdheid een motorrijtuig te besturen voor de duur van 5 jaar. Ten aanzien van feit 2 vordert zij een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaar.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf gematigd moet worden, nu verdachte dient te worden vrijgesproken van doodslag. Er is sprake geweest van een noodlottig moment, waarbij de contouren van de gedraging achteraf niet geheel kunnen worden vastgesteld. Verdachte is doorgereden na het ongeval. Hiervan, alsmede van de manoeuvre gevolgd door de aanrijding, heeft hij oprechte spijt. Ook verdachte zal dit zijn leven lang met zich meedragen. De emoties, de persoon van de verdachte, het doorrijden en andere aspecten mogen echter niet de grondslag vormen voor rechtsongelijkheid. De rechtbank dient aansluiting te zoeken bij de landelijke oriëntatiepunten, hetgeen - uitgaande van roekeloos rijden - neerkomt op een gevangenisstraf van 8 maanden met aftrek van voorarrest en in geval van een grove verkeersfout op een gevangenisstraf van 6 maanden met aftrek. Ten aanzien van de ontzegging van de rijbevoegdheid refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich door roekeloos en onverantwoord rijgedrag schuldig gemaakt aan de dood van een jonge vrouw, die nog een leven voor zich had. Verdachte is op onverantwoorde wijze een kruising opgereden waarbij hij het slachtoffer, overstekend op de fiets, over het hoofd heeft gezien. Zij had geen schijn van kans om op het weggedrag van verdachte te reageren en werd aangereden. Het slachtoffer is via de ruit van de auto van verdachte tientallen meters verder op het wegdek belandt. Na de aanrijding heeft verdachte het slachtoffer zwaargewond op het wegdek zien liggen, waarna hij de keuze heeft gemaakt om door te rijden. Het feit dat verdachte de plaats van het ongeval onder die omstandigheden heeft verlaten, kan de rechtbank niet anders omschrijven dan als onmenselijk en laaghartig. Zij rekent dit de verdachte zeer zwaar aan en zal verdachte hiervoor maximaal bestraffen. Daarnaast rekent de rechtbank verdachte aan dat hij in de eerste periode na het ongeval en zijn aanhouding iedere betrokkenheid daarbij heeft ontkend in bewoordingen die van geen enkel medeleven met het slachtoffer en de nabestaanden getuigden en ook dat hij pas in een zeer laat stadium namen heeft willen noemen van de personen die bij hem in de auto zaten.
Verdachte heeft door zijn roekeloze rijgedrag onpeilbaar en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer en haar omgeving. De slachtofferverklaring die de ouders van het slachtoffer ter zitting hebben voorgelezen geeft hiervan blijk. Zij, alsook de broer van het slachtoffer, zullen het verlies van hun dochter en zuster de rest van hun leven met zich mee moeten dragen. Door het gepleegde strafbare feit - en de gevolgde reactie van verdachte - is de rechtsorde bovendien ernstig geschokt.
Daar tegenover staat dat de rechtbank rekening houdt met het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte d.d. 28 maart 2011waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Voorts heeft verdachte zich op de zitting, naar het oordeel van de rechtbank berouwvol getoond, mede naar de familie van het slachtoffer. Verdachte zal het fatale ongeval en zijn schuldgevoelens daarover zijn leven lang met zich mee moeten dragen.
De rechtbank acht na te noemen gevangenisstraf en na te noemen ontzeggingen van de rijbevoegdheid passend en geboden.
Nu de rechtbank niet komt tot een veroordeling voor doodslag, zal de op te leggen gevangenisstraf afwijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. In de omstandigheden van de zaak vindt de rechtbank aanleiding ten nadele van verdachte af te wijken van de richtlijnen. De rechtbank ziet aanleiding om voor de overtreding van artikel 6 en 7 WVW na te noemen gevangenisstraf straf op te leggen. Een deel hiervan zal in voorwaardelijke vorm worden opgelegd teneinde verdachte ervan te weerhouden in de toekomst soortgelijke strafbare feiten te begaan. Daarnaast zal de rijbevoegdheid van verdachte hem voor lange duur worden ontzegd.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 175, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
10. Beslissing
Verklaart het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 meer subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair: Overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Ten aanzien van feit 2: Overtreding van artikel 7, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 18 (achttien) MAANDEN.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 6 (zes) MAANDEN, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Ontzegt verdachte ter zake van het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 (drie) jaar
Ontzegt verdachte ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 (twee) jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.P. Geelhoed, voorzitter, mrs. D. van den Brink en G.W.A. Lamsvelt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.M.E. Leyten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 september 2011.