Uit Moordzaken.com
Uitspraak Rolnummer: 22-002348-06 Parketnummer(s): 09-757322-05 Datum uitspraak: 13 april 2007 TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 31 maart 2006 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971, thans verblijvende in [detentieadres].
1. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 19 september 2006, 1 november 2006, 9 januari 2007, 13 maart 2007 en 30 maart 2007.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd. Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
3. Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Voorts zijn beslissingen gegeven omtrent het inbeslaggenomene zoals in het vonnis nader omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
5. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. hij op 7 april 2005 te Zoetermeer opzettelijk en met voorbedachten rade [verdachtes echtgenote] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg meermalen met een hard voorwerp op het hoofd van[verdachtes echtgenote]erdachtes echtgenote] geslagen en vervolgens met zijn handen de hals van[verdachtes echtgenote]erdachtes echtgenote] dichtgeknepen en dichtgehouden en[verdachtes echtgenote]erdachtes echtgenote] aldus gewurgd, tengevolge waarvan voorno[verdachtes echtgenote]erdachtes echtgenote] is overleden;
2. hij op 7 april 2005 te Zoetermeer opzettelijk en met voorbedachten rade [verdachtes dochter 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met zijn handen de hals van die [verdachtes dochter 1] dichtgeknepen en dichtgehouden en aldus gewurgd, tengevolge waarvan voornoemde [verdachtes dochter 1] is overleden;
3. hij op 7 april 2005 te Zoetermeer opzettelijk en met voorbedachten rade [verdachtes dochter 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met zijn handen de hals van die [verdachtes dochter 2] dichtgeknepen en dichtgehouden en aldus gewurgd, tengevolge waarvan voornoemde [verdachtes dochter 2] is overleden;
4. hij op 7 april 2005 te Zoetermeer en/of te Alphen/Chaam drie lijken, te weten de dode lichamen van [verdachtes echtgenote] en [verdachtes dochter 2] en [verdachtes dochter 1], heeft verborgen, weggevoerd en weggemaakt, met het oogmerk om het feit, de moord op voornoemde personen, te verhelen, immers heeft de verdachte: - het lichaam van die [verdachtes echtgenote] in vuilniszakken verpakt en - vervolgens de lichamen van [verdachtes echtgenote] en [verdachtes dochter 2] en [verdachtes dochter 1] in de kofferbak van een auto gelegd en - vervolgens die lichamen in een auto vervoerd naar recreatiegebied ’t Zand, gelegen in de gemeente Alphen/Chaam en - vervolgens die lichamen aldaar begraven.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
6. Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
7. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde: Moord, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde: Een lijk verbergen, wegvoeren en wegmaken, met het oogmerk om het feit te verhelen, meermalen gepleegd.
8. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
9. Rapporten omtrent de persoon van de verdachte
In de onderhavige strafzaak heeft het hof met betrekking tot de persoon van de verdachte kennisgenomen van de volgende – hierna te bespreken – Pro-Justitia rapporten:
I. een rapport d.d. 6 september 2005, opgemaakt en ondertekend door A.J. Verheugt, psycholoog;
II. een rapport d.d. 6 september 2005, opgemaakt en ondertekend door E.M.M. Mol, psychiater;
III. een rapport van het Pieter Baan Centrum d.d. 10 februari 2006, opgemaakt en ondertekend door C.M. van Deutekom, klinisch psycholoog en P.K.J. Ronhaar, psychiater.
Tevens zijn deze rapporteurs ter terechtzitting van het hof van 13 maart 2007 als getuige-deskundigen gehoord.
Het hof heeft op verzoek van de verdediging een de persoon van de verdachte betreffend rapport d.d. 29 december 2006, opgemaakt en ondertekend door prof. dr. C. de Ruiter, gezondheidszorg psycholoog, klinisch en forensisch psycholoog, aan de stukken toegevoegd. Tevens is De Ruiter ter terechtzitting van het hof van 13 maart 2007 als getuige-deskundige gehoord.
Het hof heeft de inhoud van laatstgenoemd rapport alsmede de daarop ter zitting in hoger beroep gegeven toelichting en op vragen gegeven antwoorden door De Ruiter niet bruikbaar geacht voor de ten aanzien van de persoon van de verdachte te nemen beslissing. De Ruiter heeft haar onderzoek gedaan en rapport opgesteld naar aanleiding van vragen geformuleerd door de verdediging, terwijl een opdracht daartoe vanwege een justitiële autoriteit, vergezeld van specifieke vragen aangaande de verdachte, ontbrak. Voorts heeft zij gerapporteerd, buiten de vraagstelling van de verdediging om, omtrent wat haar dienstig voorkwam. Haar bevindingen en conclusies zoals verwoord zijn om die reden in deze zaak niet op een lijn te stellen met de uitgebrachte Pro Justitia rapportages. Daarbij komt dat het hof niet heeft kunnen vaststellen dat de door De Ruiter gehanteerde semi-gestructureerde interviewmethode (SIDP-IV) de uitkomsten van de onderzoekers in deze invalideren. Daarenboven merkt het hof op dat De Ruiter haar onderzoek heeft gedaan ruim anderhalf jaar na de ten laste gelegde feiten en nadat de verdachte reeds door vier onderzoekers (twee psychiaters en twee psychologen) was gezien en hij van hun rapporten en conclusies heeft kennis kunnen nemen, waardoor de onderzoeksresultaten minder betrouwbaar kunnen zijn.
10. Motivering van de op te leggen straf en maatregel
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot veroordeling van de verdachte terzake van het onder 1, 2, 3 en 4 tot een levenslange gevangenisstraf.
Bij de bepaling van na te noemen beslissing heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft in de nacht van 6 op 7 april 2005 opzettelijk en met voorbedachte raad zijn vrouw en twee dochtertjes in hun slaap om het leven gebracht en zich aldus schuldig gemaakt aan een drievoudige moord. Vervolgens heeft de verdachte de dode lichamen in zijn auto gelegd en is hij naar de bossen bij Alphen/Chaam gereden. Daar heeft hij de stoffelijke overschotten van zijn vrouw en kinderen begraven om te voorkomen dat zijn misse daden zouden worden ontdekt.
Het handelen van de verdachte getuigt van een volkomen gebrek aan respect voor de waarde van het menselijk leven. De verdachte heeft aan zijn nog jonge vrouw, die in de bloei van haar leven was, en aan zijn twee zeer jonge kinderen, die nog een heel leven voor zich hadden, hun kostbaarste bezit - het leven - ontnomen.
Na het begraven van zijn gezin heeft de verdachte zijn woning op orde gebracht, sporen gewist en is hij naar zijn werk gegaan. Daags daarna is de verdachte zijn Poolse vriendin [verdachtes Poolse vriendin] – met wie hij reeds geruime tijd een buitenechtelijke relatie onderhield - die met de bus vanuit Polen naar Amsterdam was gereisd, op gaan halen.
Voor de verdachte telde kennelijk dat hij [verdachtes Poolse vriendin] in de dagen van 8 tot en met 10 april 2005 in zijn woning zou kunnen ontvangen en dat hij “vrij” zou zijn. De verdachte had [verdachtes Poolse vriendin] wijs gemaakt dat zijn vrouw en kinderen al een aantal jaren vermist waren en hij ongebonden was. Met de onthulling aan [verdachtes Poolse vriendin] dat hij getrouwd was en een gezin had, zou hij haar zeker verliezen; dat wilde de verdachte tot iedere prijs voorkomen. Het nemen van het leven van zijn vrouw en kinderen was die prijs.
De verdachte heeft samen met [verdachtes Poolse vriendin] het weekend doorgebracht en is – nadat zij weer was vertrokken – naar zijn werk gegaan; de verdachte deed (aldaar) alsof er niets was gebeurd. Vervolgens heeft de verdachte aangifte van vermissing van zijn gezin gedaan bij de politie, die leugen actief in scène gezet en de daarop volgende dagen in stand gehouden en ondertussen troost, medeleven en bijstand van zijn (schoon)familie en bekenden gekregen, tot aan het moment dat de verdachte werd aangehouden. De verdachte heeft na zijn arrestatie enige tijd nagelaten openheid van zaken te geven en tegen beter weten in wisselende verklaringen afgelegd.
De verdachte heeft aan de nabestaanden en vrienden van de slachtoffers onuitsprekelijk en onherstelbaar leed toegebracht.
De ouders van [verdachtes echtgenote] leven met het nauwelijks te bevatten feit dat hun schoonzoon, met wie zij jaren een goede relatie hadden, hun dochter en twee kleinkinderen van drie en vijf jaar oud heeft vermoord.
De ouders van de verdachte moeten leven met de afschuwelijke werkelijkheid dat hun zoon hun schoondochter en kleinkinderen heeft vermoord.
Ook de rechtsorde is door de bewezen verklaarde feiten zeer ernstig geschokt. Het kennelijk motief voor de moorden alsmede het optreden van de verdachte in de periode daarna heeft geleid tot een breed gevoel van afschuw, ontsteltenis en woede in de samenleving.
De gedaante waarin de feiten en omstandigheden in deze zaak zich laten kennen is die van een uiterst berekenende, kille en barbaars handelende verdachte die zijn vrouw en kinderen vermoordt om in het weekend zijn vriendin uit Polen thuis te kunnen ontvangen en “vrij” te kunnen zijn.
Deze huiveringwekkende misdrijven rechtvaardigen in beginsel de zwaarste straf die het Wetboek van Strafrecht daarvoor mogelijk maakt. Tegelijkertijd zijn er naar het oordeel van het hof zwaarwegende aanwijzingen dat sprake is van een verdachte bij wie door een defect in zijn persoonlijkheid dit – in alle opzichten - welhaast onmenselijk handelen mogelijk is geweest. Het hof zal uitgaan van een zodanig defect en dit gegeven betrekken bij zijn overwegen, nu in het Nederlandse strafrecht niet uitsluitend de ernst van de feiten maar ook de persoon van de dader moet worden betrokken bij het bepalen welke gevolgen misdrijven moeten hebben voor een verdachte.
Naar het oordeel van het hof kunnen de bewezenverklaarde feiten aan de verdachte in verminderde mate worden toegerekend op grond van het navolgende.
De persoon van de verdachte
De psycholoog A.J. Verheugt heeft – zakelijk weergegeven - overwogen: Er is bij betrokkene sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens die zich bij hem uit in stagnatie in de ontwikkeling van het denken, het voelen en het handelen. De stoornis in het denken uit zich onder andere in zijn kinderlijk denkniveau. De stoornis in de ontwikkeling van het voelen uit zich in het nauwelijks tot ontwikkeling zijn gekomen van zijn gevoelsleven, waaronder de uiterst gebrekkige agressieregulatie. De stoornis in de ontwikkeling in het handelen komt onder andere tot uiting in het naast elkaar (kunnen) laten bestaan van diverse verborgen levens, in zijn uiterst gebrekkige copingmechanismen. Betrokkene heeft onvoldoende capaciteit om te mentaliseren. De gevoelswereld is maar zeer ten dele tot ontwikkeling gekomen. Onder stress wordt gevoel meer gedrag, omdat hij zo slecht over gevoel kan denken en reflecteren. Deze stagnatie in het denken, voelen en handelen van de persoonlijkheid kan worden beschouwd als een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
Bij betrokkene is sprake van een persoonlijkheids-stoornis NAO (Hof: Niet Anders Omschreven) met vooral borderline en in mindere mate afhankelijke kenmerken. De belangrijkste borderline kenmerken zijn bij betrokkene onder andere te vinden in de immense verlatingsangst, zijn kinderlijke wereld, de primitieve, ongeïntegreerde, goeddeels onbewuste, razernij en wraakgedachte naar [verdachtes echtgenote]. Hij heeft met deze woede en vijandigheid in zichzelf geen enkel contact, die zijn afgesplitst. Hij kan wel woedend zijn, maar zich niet woedend voelen. Het niet kunnen voelen kan, bij stress, leiden tot het erdoor overspoeld worden, tot paniek en desintegratie en dat kan leiden tot actie.
Betrokkene is een man met een ernstige pathologie in zijn persoonlijkheidstructuur waarin de egozwakte, met name de integratiezwakte en de identiteitszwakte, en daarnaast het, vooral onder stress, concrete, primitieve denken, de primitieve afweerstructuur en de problematische objectrelaties het meest in het oog springen.
In de aanloop naar het ten laste gelegde dreigde, door het aanstaande bezoek van [verdachtes Poolse vriendin], de splijting tussen de verschillende compartimenten van zijn leven die hij tot dan toe, vanuit zijn stoornis, zo succesvol gescheiden had weten te houden, te worden opgeheven. Hij kon vanuit zijn desintegratieangst, zijn verlatingsangst, de paniek en de daarmee steeds verder onder druk staande realiteitstoetsing, als het ware niet anders dan de al langer bestaande fantasie tot werkelijkheid maken om de gefantaseerde symbiotische illusie met [verdachtes Poolse vriendin] te kunnen continueren, angstig als hij was om die te verliezen en daarnaast ook, en al even weinig bewust, razend als hij was dat [verdachtes echtgenote] en de kinderen een twee-eenheid vormden waar hij buiten was komen te staan. Door zijn zeer gebrekkige integratieve mogelijkheden, voortkomend uit zijn stoornis, kon hij de tot dan toe steeds gespleten werelden niet integreren. Toen de wereld van [verdachtes Poolse vriendin] de wereld van [verdachtes echtgenote] en zijn gezin steeds dichter begon te naderen liepen de angst en paniek, voortkomend uit zijn stoornis, zo hoog op dat hij geen andere uitweg zag dan zijn vrouw en kinderen te doden. Dat hij naast zijn vrouw ook zijn kinderen doodde moet ook gezien worden in het kader van zijn stoornis, waarin vrouw en kinderen in zijn beleving een twee-eenheid zijn (waar hij buiten staat), zoals hij vroeger (in zijn gestoorde fantasie) met [verdachtes echtgenote] en later met [X] (Hof: een van de relaties die de verdachte naast zijn huwelijk heeft gehad) en met [verdachtes Poolse vriendin] een symbiotisch illusionaire twee-eenheid vormde.
De ernstige stoornissen in het denken, voelen en handelen van betrokkene kunnen bij oplopende stress opnieuw aanleiding geven tot feiten als thans ten laste gelegd. Vanuit zijn stoornis zal hij opnieuw geneigd zijn steeds exclusieve relaties op te zoeken, mogelijk ook weer exclusieve relaties naast elkaar, waardoor hij, wanneer hij de splijting op enig moment niet in stand zal kunnen houden, zonder behandeling van zijn stoornis opnieuw over zal kunnen gaan tot feiten als thans ten laste gelegd.
De conclusie van de deskundige Verheugt op basis van zijn beschouwingen is dat de verdachte ten tijde van het begaan van de feiten lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis met vooral borderline en in mindere mate afhankelijke kenmerken. De verdachte is ten tijde van de feiten weliswaar in staat geweest het strafwaardige van zijn handelen in te zien, maar hij is door de gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens onvoldoende in staat geweest zijn wil, conform dat besef, in vrijheid te bepalen en moet voor de ten laste gelegde feiten dan ook als verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd. Gelet op de ernst van de stoornis, de ernst van het ten laste gelegde, het geconstateerde verband tussen stoornis en het ten laste gelegde en de duidelijk aanwezige kans op herhaling van soortgelijke feiten, is behandeling van de stoornis aangewezen.
Het advies van de deskundige Verheugt is om in verband met een optimale beveiliging van de maatschappij aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen met bevel tot verpleging van overheidswege.
Ter terechtzitting in hoger beroep is de deskundige Verheugt als getuige-deskundige gehoord en hij heeft bij die gelegenheid verklaard te blijven bij de inhoud van zijn rapport. De deskundige heeft voorts – onder meer - nog verklaard dat een behandeling ook tot gevolg kan hebben dat de verdachte, als hij werkelijk beseft wat hij gedaan heeft, het leven niet meer de moeite waard vindt om nog verder te leven. Daarom zal het een ingewikkelde behandeling zijn met een onduidelijke afloop.
De psychiater Mol heeft bevonden dat de persoonlijkheid van de verdachte een enkel kenmerk vertoont zoals gezien wordt bij afhankelijke en borderline persoonlijkheidspro-blematiek.
De psycholoog Van Deutekom en de psychiater Ronhaar komen - zakelijk weergegeven – tot de conclusie dat in de persoonlijkheid van de verdachte opvallende trekken gevonden worden, zoals afhankelijkheid, conflictvermij-ding en ook egocentrisme, die hem typeren en die ook wijzen op een gebrekkige persoonlijkheidsontwikkeling.
Toerekenbaarheid
Anders dan de deskundige Verheugt komen de deskundigen Mol, Van Deutekom en Ronhaar niet tot de conclusie dat de verdachte voor de ten laste gelegde feiten als verminderd toerekeningsvatbaar zou moeten worden beschouwd. Wel ziet het hof in de beschouwingen van de laatste drie deskundigen omtrent de persoonlijkheid van de verdachte ondersteuning van de bevindingen van de deskundige Verheugt.
Het hof komt, gelet op de toedracht en de gruwelijkheid van de feiten en de persoon van de verdachte mede zoals deze zich tijdens de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep heeft geopenbaard, met in achtneming van het vorenoverwogene, met name de beschouwingen, de conclusie en het advies van de deskundige Verheugt, tot het oordeel dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond en deze feiten daardoor aan de verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Straf en maatregel
Het hof heeft de aard en de duur van de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van: - de ernst van de bewezenverklaarde feiten; - de omstandigheden waaronder deze zijn begaan; - de mate waarin onherstelbaar leed is berokkend; - de ernstig geschokte rechtsorde; - de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte; - het door de deskundige Verheugt aangegeven recidiverisico.
Gevangenisstraf
Wat betreft de hoogte van de straf is het hof van oordeel dat een tijdelijke gevangenisstraf van de ten tijde van het begaan van de feiten wettelijk maximale duur kan leiden tot adequate vergelding van de door de verdachte gepleegde feiten en tot herstel van de schok die deze feiten in de rechtsorde teweeg hebben gebracht.
Terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging
Het hof is, gelet op de noodzaak van behandeling van de verdachte teneinde het recidiverisico tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen van oordeel, dat naast voornoemde gevangenisstraf de maatregel van terbeschikkingstelling van de verdachte met dwangverpleging aan de verdachte dient te worden opgelegd. De ernst van de bewezenverklaarde feiten, de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen vereisen oplegging van deze maatregel.
De maatregel wordt gegrond op de door de verdachte onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde begane misdrijven, die behoren tot de misdrijven genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 1, van het Wetboek van Strafrecht. Nu voldaan is aan de wettelijke voorwaarden zal het hof de terbeschikkingstelling gelasten en bevelen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Het hof zal overeenkomstig het bepaalde in artikel 37b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht adviseren dat de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege eerst dient aan te vangen nadat tweederde van de opgelegde gevangenisstraf ten uitvoer is gelegd. Voor de verdachte bestaat - gelet op zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid - op grond van artikel 13 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 41 tot en met 44a van de Penitentiaire Maatregel de mogelijkheid reeds gedurende de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf ter behandeling te worden geplaatst in een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden. Naar het stellige oordeel van het hof moet - gelet op de ernst van de gepleegde feiten en het recidivegevaar - worden voorkomen dat de verdachte voor het verstrijken van een aanzienlijke tijd en zonder voldoende behandeling in de maatschappij terugkeert. Door aan de combinatie van een zeer lange gevangenisstraf en een terbeschikkingstelling met dwangverpleging het advies als bovenvermeld te verbinden, beoogt het hof te waarborgen dat in ieder geval niet voordat tweederde deel van de gevangenisstraf is verstreken met een tbs-verloftraject zal worden gestart.
11. Beslag
Ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals deze vermeld zijn onder 1 en 5 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zal het hof de verbeurdverklaring gelasten, nu het onder 4 bewezenverklaarde is begaan met behulp van deze voorwerpen. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals deze vermeld zijn onder 2, 3, 4, 6 en 7 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen zal het hof de teruggave aan de verdachte gelasten.
12. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 37a, 37b, 57, 151 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Adviseert de Minister van Justitie dat de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege eerst dient aan te vangen nadat tweederde van de hiervoor vermelde gevangenisstraf geheel ten uitvoer is gelegd.
Verklaart verbeurd de voorwerpen vermeld onder 1 en 5 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Gelast de teruggave van de voorwerpen vermeld onder 2, 3, 4, 6 en 7 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Dit arrest is gewezen door mr. B.A. Stoker-Klein,
mr. A.E. Mos-Verstraten en mr. A.J.M. Kaptein, in bijzijn van de griffier mr. C. Hol.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 april 2007.
- Klik hier om terug te keren naar de zaak van Claudia van Veen
- Klik hier om terug te keren naar de zaak van Marieke Harteveld
- Klik hier om terug te keren naar de zaak van Charlotte Harteveld