weebly reliable statistics
Uitspraak Jari Huisman - Moordzaken.com
Uitspraak Jari Huisman

Uit Moordzaken.com

Ga naar: navigatie, zoeken

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector strafrecht

Militaire Kamer


Parketnummer  : 05/800100-07 Datum zitting  : 11 februari 2008 Datum uitspraak  : 25 februari 2008


TEGENSPRAAK


In de zaak van

de officier van justitie in het arrondissement Arnhem

tegen

naam  : [verdachte], geboren op  : [geboortedatum] te [geboorteplaats], adres  : [adres], plaats  : [woonplaats]. Verblijvende  : Forensisch Psychiatrisch Centrum De Pompekliniek,

    Locatie Vught



Raadslieden: mr. J.W Soeteman en mr. P. Scholte, beiden advocaat te Amsterdam.


1. De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de militaire kamer toegelaten vordering wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:

hij op of omstreeks 17 december 2004 te Gouda opzettelijk [slachtoffer] (geboren op 25 november 2004) van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk die [slachtoffer] met een/beide hand(en) onder diens oksel(s) heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of (vervolgens) die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (krachtig en/of snel) heen en weer heeft bewogen en/of geschud, tengevolge waarvan die [slachtoffer] (na verblijf in het Leids Universitair Medisch Centrum) is overleden (op 28 december 2004, te Leiden);

althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:

hij op of omstreeks 17 december 2004 te Gouda opzettelijk mishandelend zijn kind, [slachtoffer] (geboren op 25 november 2004), met een/beide hand(en) onder diens oksel(s) heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of (vervolgens) die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (krachtig en/of snel) heen en weer heeft bewogen en/of geschud, tengevolge waarvan die [slachtoffer] (na verblijf in het Leids Universitair Medisch Centrum) is overleden (op 28 december 2004, te Leiden);

meer subsidiair:

hij op of omstreeks 17 december 2004 te Gouda grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig [slachtoffer] (geboren op 25 november 2004) met een/beide hand(en) onder diens oksel(s) heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of (vervolgens) die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (krachtig) en/of snel) heen en weer heeft bewogen en/of geschud, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer] zodanig letsel, te weten ernstige hersenschade, heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan (na verblijf in het Leids Universitair Medisch Centrum) is overleden (op 28 december 2004, te Leiden).


2. Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is laatstelijk op 11 februari 2008 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mrs. J.W Soeteman en P. Scholte, beiden advocaat te Amsterdam.

De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 (drie) jaren met als bijzondere voorwaarde op te leggen reclasseringstoezicht.

Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.


3. De beslissing betreffende het bewijs

Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.


De feiten

Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.

Op 25 november 2004 is [slachtoffer] via een keizersnee geboren, een gezond jongetje van bijna negen pond, zoon van [moeder van slachtoffer] en verdachte. Drie dagen later, op 28 november 2004, werden beiden uit het ziekenhuis ontslagen . In het ziekenhuis was verdachte verteld dat een baby heel kwetsbaar is en dat het hoofdje goed moet worden ondersteund. Verdachte was onzeker in zijn handelen tegenover de baby maar had in het ziekenhuis goed gekeken hoe ze het deden en dat was merkbaar in de manier waarop hij met de baby omging. De eerste vijf dagen na thuiskomst was er een kraamhulp in huis, daarna deelden de moeder en verdachte de verzorging van de baby. De baby ontwikkelde zich goed. Op 17 december 2004 was verdachte alleen thuis met de baby. Verdachte gaf de baby een flesje waarvan het speentje verstopt bleek zodat er geen melk meer uitkwam. De baby begon te huilen en daarop werd verdachte boos. Hij gooide woedend het flesje weg, ging staan en pakte de baby met beide handen onder zijn armpjes vast en schudde hem door elkaar. Hij bewoog daarbij de baby van zich af en naar zich toe, waarbij het hoofdje van de baby echt bungelde. Verdachte schudde de baby op deze manier 20 tot 30 seconden door elkaar. Het hoofdje ging in ieder geval meerdere keren heen en weer. Toen de baby bleek en slap was stopte de verdachte met schudden. De baby had gesloten ogen en was stil: hij gaf geen enkele reactie meer, wat verdachte ook probeerde. Toen de moeder korte tijd later weer thuiskwam vertelde verdachte niet wat hij had gedaan met [slachtoffer]. Het werd de moeder al snel duidelijk dat er iets niet goed was met [slachtoffer] en dat ze naar een dokter moesten. Via de huisarts en het ziekenhuis werd [slachtoffer] uiteindelijk per ambulance overgebracht naar het academisch ziekenhuis in Leiden (het LUMC).

Al snel werd duidelijk dat er sprake was van een zeer ernstige situatie. Het beeld bij binnenkomst in het ziekenhuis was weinig hoopgevend en leek snel te verslechteren. Bij onderzoek werden bloedingen in en op de hersenen en zwelling van het hersenweefsel gevonden. Het hersentrauma ging gepaard met functie-uitval en met ernstige epileptische aanvallen die niet reageerden op behandeling. [slachtoffer] kreeg in het LUMC een uitvoerige medische behandeling ter onderdrukking van de epileptische hersenactiviteit. Op 24 december 2004 werd door de artsen over een ‘zeer infauste prognose’ gesproken . Op 25 december 2004 werd de ouders in een gesprek met onder meer de neonatoloog medegedeeld dat als [slachtoffer] zou blijven leven, hij in een vegetatief stadium zou blijven en dat de behandeling zinloos was. De behandeling werd op 25 december 2004 gestaakt. [slachtoffer] werd nog wel behandeld voor zijn epileptische aanvallen en hij kreeg morfine toegediend, in oplopende doseringen. Op 28 december 2004 is [slachtoffer] overleden.

Bewijsverweren

I. De raadslieden van verdachte hebben het verweer gevoerd dat, hoewel verdachte zich verantwoordelijk voelt voor het overlijden van [slachtoffer], uit de medische stukken in het dossier blijkt dat [slachtoffer] had kunnen blijven leven indien er niet (door het toedienen van morfine) in het ziekenhuis actief een einde aan het leven van [slachtoffer] zou zijn gemaakt. De dood van [slachtoffer], aldus de raadslieden, kan niet worden toegerekend aan verdachte omdat de causale keten is doorbroken door dit ingrijpen van de artsen.

Beoordeling van het verweer.

Beoordeeld dient te worden de vraag of de dood van [slachtoffer] in redelijkheid kan worden toegerekend aan verdachte nu de artsen de behandeling hebben gestaakt en [slachtoffer] morfine hebben toegediend.


Handelen verdachte Het staat vast dat verdachte [slachtoffer] toen deze drie weken oud was door elkaar heeft geschud en dat daardoor zeer ernstig hersenletsel bij [slachtoffer] is veroorzaakt.

Doodsoorzaak De uitvoerig beredeneerde eindconclusie van de pathaloog-anatoom R. Visser, die de sectie op het lichaam van [slachtoffer] heeft verricht, luidt: “Bij [slachtoffer], 36 dagen oud geworden, wordt het intreden van de dood verklaard door ernstige hersenschade ten gevolge van acceleratie-decelaratietrauma, eventueel met “impact” (shaken-baby-syndroom).” Ook de forensisch-pediatrisch deskundige dr. R.A.C. Bilo heeft onderzoek gedaan naar de dood van [slachtoffer]. Bilo betrekt in zijn onderzoek ook het medisch handelen als mogelijke oorzaak van de bij [slachtoffer] aangetroffen afwijkingen. Deskundige Bilo concludeert: “De afwijkingen die bij J. tot het overlijden hebben geleid, kunnen worden verklaard op basis van een van acceleratie/decelaratietrauma, zoals dit bij schudden optreedt” En “Ook kan worden gesteld dat de beschadigingscyclus die in gang is gezet door het trauma uiteindelijk geleid heeft tot het overlijden van J.” De militaire kamer stelt op basis van deze conclusies vast dat de dood van [slachtoffer] is veroorzaakt door ernstige hersenschade ten gevolge van acceleratie-decelaratietrauma. Uit de hierboven weergegeven vastgestelde feiten blijkt dat de hersenschade rechtstreeks het gevolg is van de gedragingen van verdachte.

Medisch handelen en nalaten Vast staat dat beide hersenhelften bij [slachtoffer] zeer ernstig en onherstelbaar beschadigd waren. Er was nog wel sprake van een reactie op pijnprikkels door [slachtoffer] . Er was sprake van een oedeem in de hersenen die druk in het hoofd veroorzaakte. [slachtoffer] bleef bovendien, ondanks behandeling, epileptische aanvallen houden. Op basis van deze gegevens acht de militaire kamer het besluit om morfine toe te dienen “ter bestrijding van ongemak door pijn, angst, dorst, honger, onrust” een beslissing die niet los kan worden gezien van de beslissing de behandeling te staken. Dat door het toedienen van morfine het intreden van de dood bij ernstig zieke mensen kan worden versneld is een bekend (neven)effect van morfine. De situatie voor [slachtoffer] was uitzichtloos. Naar het oordeel van de militaire kamer kon niet meer gesproken worden van een perspectief op een menswaardig leven.

De beslissing om de behandeling te staken tast onder deze omstandigheden het causale verband tussen de gedraging van verdachte en de dood van [slachtoffer] niet aan nu die behandeling, als die al tot enige substantiële levensverlenging zou hebben geleid, naar verwachting geen menswaardig bestaan had opgeleverd. Ten overvloede merkt de militaire kamer hierbij overigens op dat verdachte, als ouder van [slachtoffer], mede zijn consensus heeft verleend aan bedoelde beslissing om te stoppen met de behandeling en indien noodzakelijk morfine toe te dienen. Hem was bekend dat daarmee het sterven van [slachtoffer] onvermijdelijk was.

Conclusie De militaire kamer komt op basis van het vorenstaande tot de conclusie dat de dood van [slachtoffer] in redelijkheid aan verdachte kan worden toegerekend. De militaire kamer verwerpt het verweer.

II. De raadslieden hebben betoogd dat verdachte weliswaar niet weet waarom hij [slachtoffer] heeft geschud maar dat wel vast staat dat hij niet het opzet op de dood van [slachtoffer] heeft gehad. Evenmin is er sprake van voorwaardelijk opzet. De raadslieden stellen hiertoe dat niet kan worden aangenomen dat er een aanmerkelijke kans is dat een baby door schudden komt te overlijden, zodat verdachte die kans ook niet bewust kan hebben aanvaard. De verklaringen van verdachte bevestigen volgens hen ook dat hij die kans nooit bewust heeft aanvaard.

Beoordeling van het verweer.

Niet is gebleken dat verdachte de intentie had om [slachtoffer] te doden. De vraag die beantwoord dient te worden is of verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zou komen te overlijden als gevolg van het schudden.

Aanmerkelijke kans op overlijden. De militaire kamer acht het een feit van algemene bekendheid dat een baby kwetsbaar is en dat de kwetsbaarheid groter is naarmate de baby jonger is. Het is algemeen bekend dat bij een baby van drie weken oud botten, spieren en weefsels nog zo weinig ontwikkeld en draagkrachtig zijn, dat bij het oppakken en hanteren van de baby uiterste behoedzaamheid is geboden, niet alleen in die zin dat onnodige krachtsuitoefening geheel achterwege dient te blijven, maar ook in die zin dat het babylichaam, in het bijzonder het in die fase relatief grote en zware hoofd, zoveel mogelijk moet worden ondersteund. Ook algemeen bekend is, dat met deze behoedzaamheid strijdig handelen en/of nalaten gemakkelijk kan leiden tot ernstig letsel en bij het schudden van het hoofd zelfs tot de dood als gevolg van schade in de nek of in de hersenen. De militaire kamer is van oordeel dat de kans dat een zuigeling van drie weken oud komt te overlijden aan de gevolgen van het door elkaar schudden van die zuigeling op de wijze en voor de duur zoals verklaard door verdachte, naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.

Wetenschap verdachte Wist verdachte dat er een aanmerkelijke kans op de dood was als gevolg van het schudden van een baby? Vastgesteld is dat verdachte in het ziekenhuis was verteld dat een baby heel kwetsbaar is en dat het hoofdje goed moet worden ondersteund . Verdachte was zich hiervan ook bewust gezien zijn verklaring bij de politie waarin hij zegt “dat hij misschien het hoofdje niet goed heeft ondersteund” en “je probeert automatisch zijn hoofd te ondersteunen.” Verdachte was onzeker in zijn handelen tegenover de baby en had in het ziekenhuis goed gekeken hoe het verplegend personeel de baby verzorgde. Volgens zijn vriendin was dat –de militaire kamer begrijpt uit de context van die opmerking: in positieve zin - merkbaar in de manier waarop hij met de baby omging. Verdachte heeft ter zitting verklaard: “Je weet dat je met een klein kindje voorzichtig moet zijn en dat het afhankelijk van je is.” De militaire kamer leidt uit vorenstaande af dat verdachte wist dat er een aanmerkelijke kans bestond dat dodelijk letsel zou ontstaan indien hij de drie weken oude [slachtoffer] zou schudden, zodanig hard dat het hoofdje slap heen en weer ging en zo lang dat [slachtoffer] slap en bleek was.

Aanvaarding aanmerkelijke kans Verdachte heeft altijd verklaard dat hij niet wilde dat [slachtoffer] als gevolg van zijn gedragingen kwam te overlijden. Met betrekking tot het gedrag van verdachte stelt de militaire kamer het volgende vast. Verdachte heeft verklaard dat hij een zeer extreme reactie heeft gegeven op het huilen van [slachtoffer]. [slachtoffer] kreeg de fles van verdachte en begon te huilen toen het speentje verstopt zat. Verdachte voelde zich gefrustreerd en werd zeer boos. In woede gooide hij het zuigflesje weg, ging staan met [slachtoffer] (onder diens armpjes) in zijn handen en schudde [slachtoffer] heen-en weer (van zich af en naar zich toe). De militaire kamer leidt hier uit af dat verdachte [slachtoffer] boos en met kracht en/of snel door elkaar heeft geschud. Verdachte kan niet met zekerheid zeggen hoe lang hij [slachtoffer] geschud heeft maar schat dat het 20 à 30 seconden heeft geduurd. Verdachte kan evenmin met zekerheid zeggen hoe vaak het hoofdje van [slachtoffer] op en neer is gegaan maar dat was in ieder geval meerdere malen. Hij zag dat het hoofdje van voor naar achter bewoog. Het hoofdje bungelde en bewoog slap mee. Hij is gestopt met schudden toen [slachtoffer] stil, bleek en slap was. Uit dit gedrag van verdachte leidt de militaire kamer af dat verdachte de aanmerkelijke kans op het ontstaan van dodelijk letsel bij [slachtoffer] heeft aanvaard.

Conclusie Op basis van vorenstaande acht de militaire kamer bewezen dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zou komen te overlijden als gevolg van het schudden.

De militaire kamer komt op basis van vorenstaande tot de conclusie dat de dood van [slachtoffer] aan de verdachte kan worden toegerekend. Verdachte heeft de feitelijke handelingen die uiteindelijk op 28 december 2004 tot de dood van [slachtoffer] hebben geleid vericht op 17 december 2004 zodat de doodslag beschouwd kan worden te zijn gepleegd op 17 december 2004, zoals tenlastegelegd.

De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:

hij op 17 december 2004 te Gouda opzettelijk [slachtoffer] (geboren op 25 november 2004) van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk die [slachtoffer] met beide handen onder diens oksels heeft vastgepakt en vastgehouden en vervolgens die [slachtoffer] meermalen, krachtig en/of snel heen en weer heeft bewogen en/of geschud, tengevolge waarvan die [slachtoffer] (na verblijf in het Leids Universitair Medisch Centrum) is overleden op 28 december 2004, te Leiden.

Wat verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.


4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

primaire feit:

“doodslag”.


4b. De strafbaarheid van het/de feit(en)

Het feit is strafbaar.


5. De strafbaarheid van verdachte

Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte geheel uitsluiten, vooral ook niet uit de hierna te noemen deskundigenrapportage.


6. De motivering van de sanctie(s)

Bij de beslissing over de straf heeft de militaire kamer rekening gehouden met: - de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan; en - de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op: - een voorlichtingsrapportage van het Leger des Heils, Jeugdzorg & Reclassering, unit Den Haag, gedateerd 30 oktober 2006, betreffende verdachte; - een ongedateerd rapport van Parnassia, psycho-medisch centrum, betreffende verdachte; - een pro justitia rapport van drs. E.P.K. Sikkens, psychiater, gedateerd 24 oktober 2006, betreffende verdachte; - een pro justitia rapport van drs. M.H. Keppel, psycholoog, gedateerd 20 oktober 2006, betreffende verdachte; - een pro justitia rapport van drs. E.P.K. Sikkens, psychiater, gedateerd 24 januari 2007, waarbij 2007 gelezen moet worden als 2008, betreffende verdachte en - pro justitia rapport van drs. M.H. Keppel, psycholoog, gedateerd 3 december 2007.

In de twee laatstgenoemde rapporten komen rapporteurs – samengevat – tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis waaronder narcistische, afhankelijke, antisociale, vermijdende en borderline trekken. Dit was ook zo ten tijde van het tenlastegelegde. Geadviseerd wordt om verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Het recidivegevaar wordt vooral op de langere termijn als aanzienlijk beschouwd, gezien de nog onbehandelde persoonlijkheidsstoornis. Om dit aanwezige recidivegevaar te verminderen wordt geadviseerd om de -in het kader van een andere veroordeling- reeds aangevangen behandeling bij de Pompekliniek voort te zetten binnen het kader van de terbeschikkingstelling.

De militaire kamer neemt deze conclusies van rapporteurs over en maakt deze tot de hare.

De militaire kamer overweegt in het bijzonder het navolgende.

Verdachte heeft zijn drie weken oude baby dusdanig door elkaar geschud dat de baby daaraan is komen te overlijden. Dit is een ernstig feit dat een schokeffect in de maatschappij tot gevolg heeft. De partner van verdachte (de moeder van de baby) is geconfronteerd met de dood van haar kind en zij moet dit verlies, evenals verdachte, haar verdere leven met zich meedragen. Dit is een ernstig feit waarop oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf in normale omstandigheden een passende strafrechtelijke reactie is. De militaire kamer houdt bij het opleggen van de straf rekening met de omstandigheid dat verdachte kennelijk openheid van zaken heeft gegeven na aanvankelijk jarenlang de werkelijke gang van zaken rond het schudden van [slachtoffer] te hebben verzwegen.

In dit geval is verdachte na het plegen van het onderhavige feit veroordeeld tot een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke terbeschikkingstelling met dwangverpleging wegens de zware mishandeling van een tweede, na [slachtoffer]’s dood geboren kind van verdachte en zijn partner. Gezien deze omstandigheden geeft de militaire kamer uitdrukkelijk toepassing aan artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. De militaire kamer zal ook rekening houden met het gegeven dat behandeling van verdachte in het kader van de in bedoelde strafzaak opgelegde maatregel van TBS met dwangverpleging reeds is aangevangen. Het wordt onwenselijk geachte deze behandeling te onderbreken. Bovendien is het aannemelijk dat verdachte na onderbreking van de behandeling in verband met het ondergaan van een vrijheidsbenemende straf niet aansluitend weer in een tbs-kliniek kan worden geplaatst.

Alles overziende is de militaire kamer van oordeel dat oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie gevorderd, recht doet aan alle omstandigheden in deze zaak.

De militaire kamer ziet, gelet op verdachtes persoonlijke omstandigheden, aanleiding aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarde te verbinden dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering, gedurende een proeftijd van twee (2) jaren.


7. De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.


8. De beslissing

De militaire kamer, rechtdoende:


Verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.


Verklaart niet bewezen wat verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.


Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.


Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.


Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar.


Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet tenuitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.


De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit of indien veroordeelde gedurende deze proeftijd de navolgende bijzondere voorwaarde niet is nagekomen:

Veroordeelde dient zich gedurende de proeftijd te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die hem door of namens de reclassering (Leger des Heils) zullen worden gegeven voor zover en voor zolang dat door genoemde instelling nodig wordt geacht.


Geeft opdracht aan de reclassering om aan veroordeelde bij de naleving van voornoemde voorwaarde hulp en steun te verlenen.


Aldus gewezen door:

mr. G. Perrick, rechter als voorzitter, mr. M.A.E. Somsen, rechter, kapitein ter zee van administratie mr. H.T. Wagenaar, militair lid, in tegenwoordigheid van J.L. de Vos, griffier.

en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 februari 2008.