Uit Moordzaken
Uitspraak RECHTBANK LEEUWARDEN Sector straf
parketnummer 17/880262-10 VON
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 april 2011 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [adres], thans gedetineerd in P.I. Overijssel, Huis van Bewaring Zwolle, gevestigd te Zwolle, Huub van Doornestraat 15.
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 4 april 2011. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mrs. R.P. Snorn en E.M. Bakx, advocaten te Heerenveen.
Tenlastelegging Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 20 juni 2010 tot en met 21 juni 2010 te [plaats, in de gemeente naam], opzettelijk en met voorbedachten rade, [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [naam slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een moker, althans met een hard en/of zwaar en/of stevig voorwerp, (met kracht en/of heftig) op/tegen het hoofd geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden;
subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
hij in of omstreeks de periode van 20 juni 2010 tot en met 21 juni 2010 te [plaats, in de gemeente naam], opzettelijk, [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [naam slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een moker, althans met een hard en/of zwaar en/of stevig voorwerp, (met kracht en/of heftig) op/tegen het hoofd geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het primair ten laste gelegde;
- oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht;
- oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij] tot een bedrag van
€ 7.337,44 en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor voornoemd bedrag.
Beoordeling van het bewijs
Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Daartoe heeft zij samengevat het volgende aangevoerd: Verdachte heeft (deels) bekennende verklaringen afgelegd. Uit de "[naam]-verklaringen" die in het begin door verdachte zijn afgelegd, blijkt zonder meer de voorbedachten rade. Verdachte geeft in deze verklaringen aan dat hij onder bedreiging van ene [naam] een willekeurig persoon moest doden. Verdachte's keus valt op [naam slachtoffer] en met een smoes lokt hij haar naar het park. Eenmaal in het park zegt hij tegen haar dat daar - op de plek waar het lichaam van het slachtoffer is aangetroffen - een uilennest zit. Wanneer het slachtoffer voor hem uit loopt, pakt verdachte de moker uit zijn rugtas en slaat haar hiermee op haar hoofd.
Verdachte verklaart later dat er geen [naam] bestaat, maar in de daarop volgende verhoren blijft zijn verklaring min of meer overeind staan. Maar ook al zou er niet te veel gewicht aan deze "[naam]-verklaringen" worden toegekend, dan nog biedt het dossier ruimschoots voldoende bewijsmiddelen waarop een bewezenverklaring van voorbedachten rade kan steunen.
Vaststaat dat verdachte de moker heeft meegenomen van huis. Hij is met het slachtoffer naar het park gegaan en terwijl ze in het bosschage liepen, heeft verdachte de rits van de rugzak geopend. Hij heeft de moker, die zich in een plastic zak in de rugzak bevond, uit de rugzak gehaald en hij heeft het slachtoffer vervolgens hiermee op haar achterhoofd geslagen. In de tijd die gemoeid is geweest met het losmaken van de rits en het uit de rugzak en de plastic zak halen van de moker heeft verdachte voldoende gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Alles wijst er echter op dat verdachte van te voren een plan heeft bedacht om het slachtoffer mee te krijgen naar het park. Hij wist dat ze van de natuur hield en dat hij met een bijzonder vogelnest haar aandacht zou trekken. Op de plaats waar het lichaam van het slachtoffer is aangetroffen is ook een vogelnest aangetroffen en verdachte had kennis van dit nest. Het bosschage waar het lichaam van het slachtoffer is aangetroffen is dicht begroeid en hierdoor is het zicht op de kern van dat bosschage vanaf het pad beperkt. Die kern is de enige minder dicht begroeide plaats in het bosschage. Dit wijst erop dat verdachte op voorverkenning is geweest en dat hij een plek in het park zorgvuldig heeft uitgezocht. Hier heeft hij het slachtoffer mee naar toegenomen en van het leven beroofd. Tevens kan uit het letsel van het slachtoffer en de overige forensische bevindingen worden afgeleid dat het slachtoffer vaker dan één keer met de moker op haar achterhoofd is geslagen. Het is slecht voor te stellen dat het vijfhoekige, bijna huisjesvormig, patroon van de letsels op het achterhoofd van het slachtoffer door één slag met een vierkante moker is veroorzaakt. Uit de forensische bevindingen blijkt voorts dat er bloedspetters zijn aangetroffen op de onderzijde van het bladerdek, boven de plek in het bosschage waar zich de grootste concentratie bloed bevond. Bloedspetters ontstaan door het slaan in een wond die al bloedt.
Overigens bieden de forensische bevindingen ruimte voor het scenario dat verdachte het slachtoffer eerst een forse klap heeft gegeven op de rechterkant van haar gezicht. Uit de sectie blijkt immers van letsels op die plek, die bij leven zijn ontstaan en het gevolg zijn van inwerking van uitwendig, mechanisch, botsend geweld, zoals kan worden veroorzaakt door één of enkele slagen.
Op basis van het voorgaande is geen andere conclusie mogelijk dan dat verdachte het slachtoffer niet alleen opzettelijk, maar ook met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd. Het motief van verdachte blijft echter onduidelijk.
Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft ondermeer bepleit dat verdachte van het primair ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken, omdat niet bewezen kan worden dat er sprake is van voorbedachten rade. De verdediging heeft samengevat hiertoe het volgende aangevoerd: Verdachte heeft op woensdag 23 juni 2010 omstreeks 14.00 uur zijn verklaring gewijzigd. Hij heeft uitdrukkelijk aangegeven dat zijn eerdere verklaringen zijn gelogen. Hij heeft uitleg gegeven over de reden van deze leugens en verdachte heeft sindsdien consequent en in lijn met andere bewijsmiddelen verduidelijking gegeven van zijn daad. De eerder door verdachte afgelegde verklaringen zijn derhalve onvoldoende betrouwbaar.
Verdachte en het slachtoffer zijn naar het park gegaan met de bedoeling om in alle rust, even weg van anderen, te praten over hetgeen hen bezig hield. In het park hebben verdachte en het slachtoffer een joint gerookt en vervolgens zijn ze een stukje gaan lopen. Op enig moment zijn verdachte en het slachtoffer het bosschage ingegaan. Volgens verdachte was dit op initiatief van het slachtoffer.
Vaststaat dat verdachte voordat hij naar het slachtoffer toe ging reeds in het bezit was van de moker. Hij had de moker opgeborgen in zijn rugzak. Hij had de moker meegenomen in een opwelling en had hier geen bedoeling mee. Hij had de rugzak, met daarin de moker, bij zich in het park. Het is niet aannemelijk en kan derhalve ook niet bewezen worden verklaard dat verdachte de moker bij zich droeg met de vooropgezette bedoeling het slachtoffer dodelijk letsel toe te brengen. Het enkele meenemen van de moker naar de woning van het slachtoffer en het park is onvoldoende om te komen tot het bewijs voor de voorbedachten rade op de dood van het slachtoffer.
Tijdens de uitvoeringshandelingen heeft verdachte geen tijd genomen dan wel gehad zich te beraden, maar heeft verdachte gehandeld vanuit een plotselinge opwelling. Verdachte heeft verklaard dat hij pas na een bepaalde opmerking van het slachtoffer, met betrekking tot zijn vader, tot het besluit kwam de moker uit zijn rugzak te pakken en het slachtoffer daarmee eenmaal te slaan.
De moker was voor verdachte zeer gemakkelijk uit de tas - die over zijn schouder hing - te pakken. Hij heeft daarvoor geen handelingen hoeven te verrichten waardoor een tijdsspanne aanwezig was voor nadenken. Verdachte voelt het alsof hij in een waas de klap heeft uitgedeeld en volgens hem ging het allemaal erg snel.
Uit het onderzoek blijkt geenszins dat er sprake is geweest van meerdere slagen, noch dat er tussen eventuele meerdere slagen enige tijd is verstreken, dan wel een zodanig tijdsverloop dat verdachte in relevante mate de gelegenheid heeft gehad na te denken over waar hij mee bezig was. Er is geen sprake van een opeenvolging van handelingen die de mogelijkheid boden tot bezinning.
Gelet op het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat verdachte tijd heeft gehad zich te beraden op een te nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Het is aannemelijk dat verdachte het misdrijf heeft gepleegd in een ogenblikkelijke gemoedsbeweging. Dit laatste wordt ook ondersteund door de getuigenverklaringen waaruit blijkt dat verdachte de avond na de daad zeer gespannen, onrustig en emotioneel was en de spijtbetuigingen die uit de verklaring van verdachte en de rapportage van het Pieter Baan Centrum blijken. Deze gedragingen van verdachte duiden niet op een in koelen bloede uitgevoerde moord.
De overwegingen van de rechtbank
Het levensdelict Op 21 juni 2010 omstreeks 22.10 uur werd, op aanwijzing van verdachte, het levenloze lichaam aangetroffen van [naam slachtoffer]. Het stoffelijk overschot werd aangetroffen in een dichte bosschage van het [plaats, aantreffen slachtoffer]. De wijze waarop het lichaam van [naam slachtoffer] werd aangetroffen duidde erop dat ze slachtoffer was geworden van een zedendelict en een levensdelict. [naam slachtoffer] werd namelijk met gespreide benen in een vooroverliggende houding en met ontbloot onderlichaam aangetroffen. In de nabijheid van het slachtoffer lagen verspreid enkele kledingstukken. Links achter op het hoofd van het slachtoffer was een wond zichtbaar. Op en rond het lichaam van het slachtoffer werden biologische sporen aangetroffen. In de bemonstering van deze sporen zijn sperma en bloed aangetroffen.
Uit onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) is komen vast te staan dat het sperma op het linkerachterbeen en de rechterbil van het slachtoffer het DNA van verdachte bevat. Dit geldt ook voor een mengprofiel aangetroffen bij de anus van het slachtoffer.
Uit het sectierapport blijkt ondermeer dat het overlijden van het slachtoffer volledig wordt verklaard door inwerking van heftig, mechanisch, botsend geweld links achter op het hoofd en de daardoor opgetreden beschadiging van de hersenen en herseninklemming. Volgens het sectierapport kan dit geweld worden veroorzaakt door het slaan met een zwaar voorwerp, zoals een steen of een grote hamer.
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat [naam slachtoffer] door geweld om het leven is gekomen. Het dodelijk letsel is veroorzaakt door het slaan met een zwaar voorwerp links achter op haar hoofd.
Het opzet Verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer van achteren heeft benaderd en met een moker op haar achterhoofd heeft geslagen. Volgens verdachte kwam het slachtoffer hierdoor op haar buik op de grond te liggen. Zij bewoog niet meer en ademde zwaar. Toen verdachte op een later moment bij het lichaam van het slachtoffer kwam, lag zij nog zoals hij haar had achtergelaten en was zij overleden.
De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd. De rechtbank acht de verklaring van verdachte omtrent zijn aandeel ook betrouwbaar, omdat zijn betrokkenheid wordt gesteund door het aantreffen van zijn DNA op en rond het lichaam van het slachtoffer.
De voorbedachten rade Met betrekking tot de voorbedachten rade in het primair ten laste gelegde feit neemt de rechtbank op grond van vaste jurisprudentie als uitgangspunt dat voor een bewezenverklaring hiervan voldoende is dat komt vast te staan dat verdachte tijd heeft gehad om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn (voorgenomen) daad en zich daarvan rekenschap te geven. Voorbedachten rade dient te worden afgeleid uit de uiterlijk waarneembare feiten en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. De zwaarste vorm van voorbedachten rade is een vooropgezet plan, dat is voorbereid en dat vervolgens is uitgevoerd. Voor het bewijs van voorbedachten rade is overigens voldoende als er een gelegenheid tot bezinning is geweest voor de verdachte.
De rechtbank zal in het hierna volgende, met betrekking tot de voorbedachten rade, de uiterlijk waarneembare feiten en omstandigheden waaronder het feit is gepleegd bespreken.
De verklaring van verdachte Verdachte heeft in zijn eerste verhoren bij de politie verklaard dat hij van [naam] - bij wie hij een schuld zou hebben - een willekeurig persoon moest doden. Als hij dit niet zou doen zou [naam] de oom van verdachte vermoorden. Verdachte heeft vervolgens [naam slachtoffer] uitgekozen, omdat zij een makkelijke prooi was. Hij is met een moker in zijn rugzak van huis vertrokken en hij heeft [naam slachtoffer] meegenomen naar het park. Hij heeft het bekijken van een vogelnest als excuus gebruikt en toen zij voor hem liep heeft hij de moker uit zijn rugzak gepakt en hij heeft haar met de moker op haar achterhoofd geslagen. Uiteindelijk moest hij onder dwang van deze [naam] seks hebben met het levenloze lichaam van de vrouw die hij had gedood.
Op 23 juni 2010 heeft verdachte halverwege zijn verhoor zijn verklaring gewijzigd. Hij verklaart dat er geen [naam] bij het feit betrokken is geweest en dat hij die naam en persoon verzonnen heeft. Hij verklaart dat hij het feit alleen heeft gepleegd. Als verklaring voor zijn "[naam]verklaring" geeft verdachte dat hij bang was om terbeschikkingstelling opgelegd te krijgen en dat hij probeerde daar, door middel van deze verklaring onderuit te komen. Verdachte geeft vervolgens in meerdere verhoren aan dat hij in de eerste verhoren alleen over de betrokkenheid van [naam] heeft gelogen. Het overige deel van zijn verklaring zou wel juist zijn. Ter terechtzitting heeft verdachte overigens aangegeven dat hij in de eerste verhoren over de betrokkenheid van [naam] heeft verklaard, omdat hij zijn vader wilde spreken en tijd wilde rekken.
In de latere verhoren wijzigt verdachte zijn verklaring steeds meer. Zo zou hij samen met het slachtoffer het excuus van het vogelnest hebben verzonnen om even samen weg te kunnen. Voorts zouden ze op initiatief van het slachtoffer het pad hebben verlaten en door het bosschage zijn gaan lopen. Bovendien zou het slachtoffer een bepaalde opmerking omtrent de vader van verdachte hebben gemaakt, waardoor verdachte boos zou zijn geworden, de moker uit zijn rugzak zou hebben gepakt en haar hiermee in een opwelling zou hebben geslagen.
Door de verdediging is bepleit dat de verklaring van verdachte afgelegd in zijn eerste verhoren onvoldoende betrouwbaar is. Verdachte heeft uitleg gegeven over de reden van deze leugens en verdachte heeft sindsdien consequent en in lijn met andere bewijsmiddelen verduidelijking over zijn daad gegeven, aldus de verdediging.
De rechtbank overweegt dat de verklaring die verdachte in zijn eerste verhoren heeft gegeven op meerdere punten aansluit bij de feiten en omstandigheden, zoals die uit de processtukken blijken. Tevens is deze verklaring afgelegd kort na het plegen van het delict en was verdachte zich - naar het oordeel van de rechtbank - minder bewust van de strafrechtelijke consequenties van zijn verklaring. De rechtbank is derhalve van oordeel dat, mede gelet op de gevoelens en details waarover verdachte heeft verklaard, niet zonder meer gesteld kan worden dat deze verklaring onbetrouwbaar is. De rechtbank zal deze verklaring - voor zover deze aansluit bij andere feiten en/of omstandigheden en aannemelijk is - tot het bewijs bezigen. Het verweer van de verdediging, ten aanzien van de onbetrouwbaarheid van de verklaring die verdachte heeft afgelegd in zijn eerste verhoren, wordt verworpen.
Het delict alleen gepleegd De politie heeft nader onderzoek verricht naar de persoon die door verdachte in zijn eerste verhoren [naam] wordt genoemd. Van het bestaan van deze [naam] is niet gebleken. De rechtbank acht derhalve de verklaring van verdachte dat hij een persoon met de naam [naam] heeft verzonnen aannemelijk en de rechtbank acht derhalve bewezen dat verdachte het delict alleen heeft gepleegd.
De plaats waar het slachtoffer is aangetroffen Het slachtoffer lag in een bosschage van het [plaats ]. Het betreffende bosschage bestond voor het grootste gedeelte uit loofbomen en was dicht begroeid. Hierdoor was het zicht op de kern van het bosschage vanaf het fiets- voetpad beperkt. Het bosschage was in de kern, de plek waar lichaam werd aangetroffen, minder dicht begroeid. De rechtbank concludeert hieruit dat het lichaam van het slachtoffer vanaf het pad gezien aan het zicht onttrokken was. Verdachte heeft verklaard dat hij veel in het [plaats ] kwam.
Het vogelnest In het hiervoor genoemde bosschage lag het lichaam van het slachtoffer onder een boom. In deze boom was een vogelnest aanwezig. Verdachte heeft in één van zijn eerste verhoren verklaard dat hij voor de ingang van het park tegen het slachtoffer heeft gezegd dat er een uilennest was. Tevens heeft verdachte tegenover de politie bevestigd dat hij tegen het slachtoffer heeft gezegd dat hij een uilennest wist in het bos en dat dit een smoes was om haar mee te krijgen. Uit de verklaring van verdachte blijkt ook dat hij zich bewust was van het vogelnest op de plek waar het slachtoffer om het leven is gekomen.
Voorts blijkt uit de verklaring van verdachte dat hij het slachtoffer voorafgaand aan 20 juni 2010, ook het voorstel heeft gedaan mee te gaan om een uilennest te gaan bekijken. Dit wordt ook bevestigd door de moeder van het slachtoffer. De moeder van het slachtoffer verklaart tevens dat de plaats die verdachte toen heeft omschreven, overeenkomt met de plaats waar de fiets van het slachtoffer is aangetroffen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wist dat [naam slachtoffer] een vogelliefhebber was.
Gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank de verklaring van verdachte, dat hij het slachtoffer met een smoes over een uilennest heeft weten over te halen met hem mee te gaan naar het park en naar de plek waar zij later is aangetroffen, aannemelijk. De plek waar zij is aangetroffen lijkt naar het oordeel van de rechtbank bewust te zijn uitgezocht. De open plek bevindt zich immers in een dicht begroeide bosschage die aan het zicht onttrokken is en waar zich ook nog een vogelnest in een boom bevond. Dit duidt erop dat verdachte op voorverkenning is geweest of in ieder geval van te voren kennis had genomen van deze plek.
De moker Vaststaat dat het slachtoffer om het leven is gebracht door middel van een moker. Verdachte heeft in een rugzak van zijn oom de moker meegenomen naar de woning van het slachtoffer. Ongeveer vijf à tien minuten voordat hij naar de woning van het slachtoffer is vertrokken, heeft hij aan zijn oom gevraagd of hij de rugzak kon lenen. Verdachte heeft toen een plastic zak als een soort voering in de rugzak geplaatst en heeft hierin de moker gelegd. Verdachte heeft vervolgens de rugzak met de moker meegenomen, toen hij met het slachtoffer naar het park ging. In een van de eerste verhoren heeft verdachte aangegeven dat hij de moker bij zich had om het slachtoffer te doden. In latere verhoren komt verdachte hierop terug en verklaart hij dat hij vaker voorwerpen met zich meenam in een tas. Voorwerpen, zoals een luchtbuks of een mes. Het was dan zijn bedoeling om deze voorwerpen aan mensen te tonen. Ook de moker zou hij vaker hebben meegenomen. Het is voor de rechtbank onduidelijk gebleven aan wie verdachte op 20 juni 2010 de moker wilde tonen. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij de moker en ander gereedschap bij zich had, omdat hij deze naar iemand toe moest brengen. Naar zijn zeggen moest hij deze voorwerpen naar [naam] brengen. Verdachte kan echter niet aangeven waarom [naam] de voorwerpen nodig had. Bovendien heeft verdachte eerder tegenover de politie verklaard dat hij zich had vergist en dat hij een zaag en geen moker naar [naam] moest brengen. Ook uit de getuigenverklaring van [naam] is niet gebleken dat verdachte een moker naar hem toe zou brengen. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte dan ook niet aannemelijk. De rechtbank overweegt dat zij de verklaring van verdachte in zijn eerste verhoren geloofwaardig acht. Verdachte had de moker bij zich omdat hij het voornemen had om het slachtoffer van het leven te beroven. Indien dit niet het geval was geweest had verdachte eenvoudig openheid van zaken kunnen geven omtrent het doel van het meenemen van de moker. Dit had ontlastend voor hem kunnen werken. De rechtbank is er namelijk van overtuigd dat er een reden moet zijn geweest voor het meenemen van de moker. Het is hoogst ongebruikelijk en onhandig om bij een wandeling door het park of op visite zonder reden een (zware) moker mee te nemen.
De hoeveelheid slagen Verdachte heeft bekend dat hij het slachtoffer eenmaal met een moker op het achterhoofd heeft geslagen. Hij heeft echter in zijn verhoren bij de politie aangegeven dat hij "het stukje" met betrekking tot het slaan kwijt is. Ter terechtzitting is verdachte echter duidelijk.
Hij weet zeker dat hij het slachtoffer eenmaal met een moker heeft geslagen.
Uit onderzoek van het NFI blijkt, aan de hand van de uitwendige letsels aan het hoofd van het slachtoffer, dat er minimaal één en maximaal zes impacts waren die tot de huidverscheuringen op het achterhoofd van het slachtoffer hebben geleid. Het NFI houdt hierbij rekening met de mogelijkheid dat twee of meerdere letsels door randen van een voorwerp kunnen zijn ontstaan. In dat geval hangt het aantal impacts af van de vorm en de grootte van dit voorwerp. De moker waarmee verdachte heeft geslagen is niet gevonden. Er heeft derhalve geen vergelijking met de moker en het letsel van het slachtoffer kunnen plaatsvinden. Verdachte heeft echter verklaard dat hij een reguliere moker heeft gebruikt. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat het metalen gedeelte van de moker rechthoekig is. Bij de processtukken bevindt zich een foto van de letsels op het linkerachterhoofd van het slachtoffer. Hierop is een vijfhoekig patroon van letsels te zien. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat deze letsels door één klap met een rechthoekige moker zijn veroorzaakt.
Uit het forensisch onderzoek blijkt dat op verschillende plaatsen op het plaats delict bloed is aangetroffen. Er werd ondermeer op ongeveer 30 centimeter vanaf de rechtervoet van het slachtoffer een grote concentratie bloed aangetroffen. Boven deze concentratie bloed werd aan de onderzijde van het aldaar aanwezige bladerdek een grote hoeveelheid bloedspatten aangetroffen. Dit zou volgens het forensisch onderzoek erop kunnen duiden dat op die plaats in een bebloede wond is geslagen.
In aanmerking genomen dat uit de verklaring van verdachte bij de politie blijkt dat hij niet zeker weet hoeveel malen hij op het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen acht de rechtbank - de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang genomen - bewezen dat verdachte minimaal tweemaal met de moker op het linkerachterhoofd van het slachtoffer heeft geslagen.
Gelet op hetgeen hiervoor door de rechtbank is overwogen, in onderling verband en samenhang genomen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte het plan had opgevat om [naam slachtoffer] mee te nemen naar het bosschage in het [plaats ] en haar daar met de voor dit doel meegebrachte moker om het leven te brengen. Verdachte heeft vervolgens dit voornemen uitgevoerd.
Het motief Het is voor de rechtbank onduidelijk gebleven welk motief verdachte had om [naam slachtoffer] van het leven te beroven. Gelet op de verklaringen in het dossier en de seksuele handelingen die verdachte met het levenloze lichaam heeft verricht zijn er verschillende scenario's denkbaar. De rechtbank acht echter het scenario dat door verdachte in zijn laatste verhoren en ter terechtzitting is gegeven, - dat hij naar aanleiding van een opmerking van het slachtoffer omtrent zijn vader in een plotselinge opwelling haar heeft geslagen - gelet op de overige feiten en omstandigheden, niet aannemelijk. Het ontbreken van een motief staat echter een bewezenverklaring van de voorbedachten rade niet in de weg.
De rechtbank acht dan ook het primair ten laste gelegde, moord, wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank past de hierna te noemen bewijsmiddelen1 toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder weergegeven.
1. De verklaring van verdachte2, inhoudende: Op 20 juni 2010 heb ik de rugzak van mijn oom geleend. Kort voordat ik naar [naam slachtoffer] ging, heb ik in deze rugzak een plastic tas als een soort voering gelegd en hierin heb ik een moker gelegd. Het was een reguliere moker met een metalen gedeelte. Ik ben vervolgens met deze rugzak met inhoud naar de woning van [naam slachtoffer] gegaan. We zijn samen naar het [naam] gefietst. In het park zijn wij een stukje gaan lopen. Ik had de rugzak over een van mijn schouders hangen. Deze rugzak was met een rits gesloten. Bij de ingang van het bosschage, waar [naam slachtoffer] later is gevonden, heb ik de moker uit de rugzak en de plastic tas gepakt. Ik heb [naam slachtoffer] van achteren benaderd en ik heb haar met de moker op haar achterhoofd geslagen. Ze viel voorover op haar buik. Ze bewoog niet meer. Ik heb haar daar achtergelaten. Toen ik op een later moment terugkwam lag ze nog zoals ik haar had achtergelaten en was ze overleden. Het bosschage had een kern die minder dicht begroeid was. Deze plek was vanaf het pad niet goed zichtbaar. Hier lag het lichaam van [naam slachtoffer]. Ik heb haar lichaam een stukje verplaatst, zodat ze een andere positie kreeg. Ik heb daar toen seksuele handelingen gepleegd, waarbij ik sperma kan hebben achtergelaten. Ik heb op 21 juni 2010 de politieagenten de plek aangewezen waar ik haar lichaam heb achtergelaten. [naam slachtoffer] en ik waren bevriend en ik wist dat zij een vogelliefhebber was.
2. De verklaring van verdachte afgelegd bij de politie3, inhoudende: We zijn naar het park gegaan. Ik kwam zelf vaak in het park. We hebben de fietsen neergezet. Ik zei: "We kunnen wel even een blokje om". Ja, toen moest het gebeuren. Om het zo maar te zeggen. Waar ze is gevonden daar heb ik voor de ingang gezegd, dat er een uilennest was. Er zat een duivennest. De moker had ik de hele tijd bij mij in de tas. Toen was het zomaar klaar en ben ik weggegaan. V: Als we het een beetje kort samenvatten, dan zeg je, dat je de moker alvast mee had met de bedoeling om haar dood te maken. A: Ja. V: Je verklaarde eerder dat je [naam slachtoffer] een uilennest wilde laten zien en dat je eerst naar een ander bos zou. In welk bos zit een uilennest en waar zit dat? A: Daar niet, daar zat een duivennest. Het uilennest is al van lang geleden. Ik heb het als excuus gebruikt. Er was op dit moment geen uilennest. V: Dat duivennest, waar is dat? A: Daar waar [naam slachtoffer] lag. Waar ik haar om het leven heb gebracht. Er zit een greppeltje in het bos. Als je daar staat en je kijkt naar de plek waar dat meisje lag, dan zie je een duivennest. [naam slachtoffer] lag vlak bij het duivennest.
V: Als we het kort samenvatten kunnen we het als volgt omschrijven (ondermeer): - Ik zei dat ik een uilennest wist in het bos, maar dat was een smoes om [naam slachtoffer] mee te krijgen; - Ik ben alleen verantwoordelijk voor de dood van [naam slachtoffer]. A: Bovenstaande korte samenvatting klopt. V: [naam slachtoffer] haar moeder heeft verklaard dat je haar eerder mee zou nemen naar een uilennest. A: Een tijd geleden kwam ik ook met het voorstel naar [naam slachtoffer] om mee te gaan om een uilennest te gaan bekijken. Ja, dat klopt. A: Vertel eens hoe vaak heb ik haar geslagen? V: Waarom vroeg je, hoe vaak heb ik haar geslagen? A: Omdat ik dat stukje helemaal kwijt ben. A: Ik zag dat [naam slachtoffer] op haar buik lag met haar hoofd op de zijkant. Ik heb haar links achter op het hoofd geslagen. Toen [naam slachtoffer] op de grond lag stond ik vlak bij [naam slachtoffer]. Ik hoorde [naam slachtoffer] zwaar ademen. Toen ik haar hoorde ademen wist ik dat dit het einde van [naam slachtoffer] was. Ik wist dat ze dood zou gaan. Het ademen was anders. V: Kun je het allemaal beseffen? Wat er allemaal is gebeurd? A: Ja, ik kan wel beseffen, dat ik iemand heb vermoord. Dat kon ik al beseffen voordat we erheen fietsen, dat, dat zou gebeuren. V: Hoe was je toen je naar [naam slachtoffer] ging? A: Zenuwachtig, bang. Het gevolg van zou ik het doen, zou ik het niet doen. A: Ik heb haar niet onder dwang doodgemaakt. Ik weet niet waarom ik haar heb doodgemaakt. Zet maar wat moois op papier.
3. De verklaring van verbalisanten4, inhoudende: Op 21 juni 2010 werd ons als forensisch onderzoekers door de Politie Friesland verzocht een forensisch onderzoek te verrichten naar aanleiding van een melding van een vermissing van een vrouw.
slachtoffer: naam : [naam] voornamen : [naam] geboren : [geboortedatum en plaats]
Op 21 juni 2010 omstreeks 22.10 uur troffen wij, op aanwijzing van de verdachte, het levenloze lichaam van het slachtoffer aan. Het slachtoffer lag in het bosschage van het [plaats, aantreffen slachtoffer]. Het betreffende bosschage bestond voor het grootste gedeelte uit loofbomen en was dicht begroeid. Hierdoor was het zicht op de kern van het bosschage vanaf het fiets- voetpad beperkt. Het lichaam lag op de plaats welke was gelegen tussen een droge greppel en de grens van het bosschage. Het lichaam lag onder een boom. In deze boom was een vogelnest aanwezig. Ik, [naam verbalisant], voelde in de hals van het slachtoffer om vast te kunnen stellen of het slachtoffer nog in leven was. Ik nam geen hartslag waar en voelde dat het lichaam koud en stijf was. Ik trok hieruit de conclusie dat het slachtoffer niet meer in leven was. Wij troffen het lichaam als volgt aan: - liggend op de buik; - boven lichaam was gekleed; - onder lichaam was geheel ontkleed; - benen lagen in een gespreide stand; - de voetzolen waren niet vuil; - bebloed hoofd, met een wond aan het achterhoofd; In de nabijheid van het slachtoffer lagen verspreid enkele kledingstukken. Op verschillende plaatsen werd bloed aangetroffen. Gezien de door ons aangetroffen situatie werd door ons besloten het slachtoffer middels een forensische lichtbron te onderzoeken op een mogelijk zedenmisdrijf. Bij eventueel aanschijnen van een latent biologisch materiaal zal een materiaal absorberen of reflecteren. Bij bloed zal het licht worden geabsorbeerd en bij sperma of vaginavocht zal deze oplichten. Wij zagen twee ronde vlekken, welke oplichten, op de billen van het slachtoffer. Gezien de vorm van deze vlekken betrof het hier twee zogenaamde passieve druppels.
Tijdens dit onderzoek werden de volgende sporen veiliggesteld: - AABJ6187NL, biologisch, sperma; - AABJ6188NL, biologisch, sperma.
Tijdens ons onderzoek werd op verschillende plaatsen bloed aangetroffen, ondermeer een grote concentratie bloed, op ongeveer 30 centimeter vanaf de rechtervoet van het slachtoffer. Tevens was boven deze concentratie bloed, aan de onderzijde van het aldaar aanwezige bladerdek een grote hoeveelheid bloedspatten aanwezig. Dit zou kunnen duiden dat er op die plaats in een bebloede wond is geslagen.
Er werd in ons bijzijn een zedenset afgenomen. De zedenset werd afgenomen in de positie zoals het slachtoffer was aangetroffen. Deze zedenset werd door ons veiliggesteld. - ZAAB0038NL, zedenset, SO. De afgenomen zedenset werd aan medewerkers van het NFI overgedragen voor eventuele vervolg onderzoeken.
4. De verklaring van de NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, dr. [naam]5, inhoudende: Eerder onderzocht materiaal: AACE1408NL een referentiemonster bloed van het slachtoffer [naam] RAAK8929NL een referentiemonster wangslijmvlies van de verdachte [naam verdachte]
De bemonsteringen uit de onderzoekset zedendelicten van het slachtoffer [naam] (ZAAB0038NL) zijn onderzocht op de aanwezigheid van sperma en spermavloeistof. De bemonsteringen zijn veiliggesteld als ondermeer: ZAAG0038NL#06 bemonstering 'anus'.
De bemonsteringen AABJ6187NL van het linkerachterbeen zijn onderzocht op de aanwezigheid van sperma. In beide bemonsteringen is sperma aangetroffen. De bemonsteringen zijn veiliggesteld als AABJ6187NL#01 en AABJ6187NL#02.
De bemonsteringen AABJ6188NL van de rechterbil zijn onderzocht op de aanwezigheid van sperma. In beide bemonsteringen is sperma aangetroffen.
De bemonsteringen zijn veiliggesteld als AABJ6188NL#01 en AABJ6188NL#02.
Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek: Identiteitszegel Celmateriaal kan afkomstig zijn van Berekende frequentie DNA- profiel ZAAB0038NL#06, verdachte [naam verdachte] en niet berekend anus slachtoffer [naam]
AABJ6187NL#01 verdachte [naam verdachte] kleiner dan één op één en #02, miljard linkerachterbeen
AABJ6188NL#01 verdachte [naam verdachte] kleiner dan één op één en #02 rechterbil miljard
5. De verklaring van de arts en patholoog, dr. [naam]6, inhoudende: Bij de sectie op het lichaam van [naam], geboren op [geboortedatum]6, is het navolgende gebleken: 1. Op vijf plaatsen links achter op het hoofd gelegen huidverscheuringen rond een ingezonken deel van het schedeldak met uitgebreide onderhuidse bloeduitstortingen en verbrijzeling van het schedeldak; verplaatsing van botfragmenten inwaarts tot in de hersenen, verscheuring van het harde en de zachte hersenvliezen en destructie van de grote hersenen alhier, breuken van de schedelbasis o.a. in de achterste schedelgroeve; 2. Bloeduitstorting onder het harde hersenvlies beiderzijds en bloederige weke hersenvliezen en hersenvocht, uitgebreide beschadigingen aan de hersenen links (impactletsel) en tekenen van ernstige herseninklemming.
Interpretatie van resultaten: De letsels sub 1 en 2 waren het gevolg van één of enkele malen opgetreden inwerking van heftig, botsend geweld links achter op het hoofd waarbij de hierbij horende huidletsels mogelijk rond/aan de rand van het gebied liggen waarop het geweld heeft ingewerkt. Dit geweld kan worden opgeleverd door slaan met een zwaar voorwerp, zoals bijvoorbeeld een steen of een grote hamer. Hierbij waren zeer ernstige inwendige letsels opgetreden aan de hersenen. Deze letsels kunnen op zich het overlijden zondermeer verklaren door zeer ernstige hersenbeschadiging en hierdoor opgetreden verlies van hersenfuncties. conclusie: Het overlijden van [naam slachtoffer], geboren op [geboortedatum]6, wordt volledig verklaard door inwerking van heftig, mechanisch, botsend geweld links achter op het hoofd en de daardoor opgetreden beschadiging van de hersenen en herseninklemming.
6. De verklaring van de arts en patholoog, dr. [naam]7, inhoudende: Men kan stellen dat aan de hand van de uitwendige letsels aan het hoofd minimaal één en maximaal zes impacts waren die tot huidverscheuringen hebben geleid. Er moet echter rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat twee of meerdere letsels door randen van een voorwerp zijn veroorzaakt. In dat geval hangt het aantal impacts af van de vorm en grootte van dat voorwerp. 7. Een foto8, bevattende een afbeelding van de letsels op het behaarde hoofd.
8. De verklaring van de getuige [naam verdachte]9, inhoudende: [verdachte] vroeg om de rugzak. De rugzak is van mij. Hij vroeg dat toen hij de jas al aan had. De rugzak hing in de kamer over de stoel. Nadat [verdachte] de woonkamer verlaten had heeft het even geduurd voordat [verdachte] buiten kwam. Het kan mogelijk 5 tot 10 minuten hebben geduurd. Ik heb [verdachte] zien vertrekken. Hij heeft het huis verlaten via de voordeur. Ik zag dat [verdachte] de rugzak op zijn rug droeg. In de gang stond een gereedschapskist van [verdachte].
9. De verklaring van de getuige [naam]10, inhoudende: [verdachte] heeft mij vorige week verteld dat hij een uilennest had gevonden. Hij wilde dat toen aan [naam slachtoffer] laten zien. Hij heeft toen gewacht tot [naam slachtoffer] thuis kwam, maar die kwam niet thuis. Hij is toen naar huis gegaan, omdat het hem te lang duurde tot [naam slachtoffer] thuis kwam. Toen mijn zoon vertelde dat hij de fiets had aangetroffen, moest ik weer aan dat verhaal denken van dat uilennest. De fiets werd aantroffen bij het bankje waarover hij had verteld. Dit was precies de plek die hij had omschreven toen hij het verhaal van het uilennest had verteld.
Bewezenverklaring De rechtbank acht het onder primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 20 juni 2010 tot en met 21 juni 2010 te [adresplaats, in de gemeente naam], opzettelijk en met voorbedachten rade, [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [naam slachtoffer] meermalen, met een moker, met kracht en heftig op/tegen het hoofd geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
primair Moord.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking: - de aard en de ernst van het gepleegde feit; - de omstandigheden waaronder dit is begaan; - de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister en het Nederlands Instituut voor Forensische psychiatrie en psychologie (NIFP) rapport, locatie Pieter Baan Centrum (PBC), d.d. 16 maart 2011; - de vordering van de officier van justitie; - het pleidooi van de raadslieden.
Verdachte heeft een vrouw met voorbedachten rade vermoord door haar meerdere keren met een voor dat doel meegebrachte moker op het hoofd te slaan. Verdachte heeft daarmee het hoogste rechtsgoed geschonden dat door de wet wordt beschermd, namelijk het menselijk leven.
Strafverzwarend zijn de volgende omstandigheden. De levensberoving is op onverhoedse en zeer grove wijze gepleegd tegen een jonge vrouw die normaal gesproken het grootste deel van haar leven nog voor zich had. Verdachte is hierbij volgens een van te voren opgezet plan te werk gegaan. Nadat het slachtoffer als vermist was gemeld bij de politie en zelfs nadat haar broer bij verdachte aan de deur was geweest, heeft verdachte niets ondernomen om aan de onzekerheid bij de nabestaanden een einde te maken. Met het feit dat verdachte, nadat hij het slachtoffer om het leven had gebracht, seks met het stoffelijk overschot heeft gehad, heeft hij bovendien blijk gegeven van een ernstig gebrek aan respect voor het slachtoffer en de nabestaanden. Verder weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee dat hij onduidelijkheid heeft laten bestaan over het motief voor de moord, omdat hij hierover wisselende en deels ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd.
Strafverlichtende omstandigheden zijn er niet, anders dan dat verdachte in het verleden nauwelijks met justitie in aanraking is geweest. Verdachte is nooit voor een ernstig geweldsfeit veroordeeld.
Met betrekking tot de door de officier van justitie gevorderde TBS-maatregel, overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft voor observatie in het Pieter Baan Centrum verbleven, maar hij heeft geweigerd mee te werken aan enig onderzoek. Uit de observatie en met name het milieu-onderzoek komt naar voren dat verdachte een zeer belaste voorgeschiedenis heeft, op grond waarvan de deskundigen concluderen dat sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. En hoewel er diverse aanwijzingen zijn dat bij verdachte een ziekelijke stoornis is ontstaan, bijvoorbeeld in de vorm van een posttraumatische stressstoornis en/of een persoonlijkheidsstoornis, kunnen de psychiater en de psycholoog geen diagnose stellen. Evenmin kunnen zij vaststellen of de aanwezige gebrekkige ontwikkeling en de mogelijk aanwezige ziekelijke stoornis hebben doorgewerkt in het ten laste gelegde feit. Een advies over de toerekeningsvatbaarheid kunnen de deskundigen niet geven en vragen over de kans op herhaling kunnen niet door hen worden beantwoord. Over verdachte is geen andere, ter zake doende, informatie bekend.
Vanwege deze omstandigheden is het voor de rechtbank niet mogelijk om vast te stellen of er causaal verband bestaat tussen de gebrekkige ontwikkeling van verdachte en het onderhavige delict. Evenmin kan het gevaar voor de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen (of goederen) worden ingeschat. Daarmee kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden voldaan aan de materiële voorwaarden voor oplegging van de TBS maatregel. De vordering van de officier van justitie zal op dit punt dan ook niet worden gevolgd.
Ten aanzien van de op te leggen straf overweegt de rechtbank het volgende. Moord geldt als één van de zwaarste misdrijven die iemand kan plegen. In diverse internationale verdragen, daaronder het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, wordt het menselijk leven als het belangrijkste te beschermen rechtsgoed genoemd. Het opzettelijk, met voorbedachten rade beëindigen van een mensenleven is voor het slachtoffer en de nabestaanden zo ingrijpend en onherroepelijk en voor de samenleving zo schokkend, dat alleen een zware sanctie in de vorm van een langdurige gevangenisstraf het toegebrachte leed en de onlustgevoelens kan temperen. De rechtbank rekent verdachte het feit volledig toe, nu er door zijn weigering mee te werken aan het persoonlijkheidsonderzoek geen omstandigheden kunnen worden vastgesteld die op dit punt tot een andere conclusie leiden. Desalniettemin kan, kijkend naar het feit en de wijze waarop dat is gepleegd, naar het oordeel van de rechtbank de kans op herhaling zeker niet worden uitgesloten. Dat maakt dat beveiliging van de maatschappij tegen de agressie van verdachte een bijkomende, strafverzwarende omstandigheid vormt. Tezamen met de eerder genoemde strafverzwarende omstandigheden, brengt dit met zich dat de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf zal opleggen die de gemiddelde duur van een voor een enkelvoudige moord op te leggen gevangenisstraf, aanmerkelijk te boven gaat.
Benadeelde partij [naam benadeelde partij] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet door verdachte en diens raadslieden is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar. De rechtbank zal bepalen dat het bedrag van de vordering wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de uitspraak, te weten 18 april 2011. De rechtbank acht daarnaast voor het bedrag van de vordering oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
Toepassing van wetsartikelen De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:
Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaar.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij], wonende te [adres], toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 7.337,44 (zegge: zevenduizend driehonderd zevenendertig euro en vierenveertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 april 2011.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam benadeelde partij], te betalen een som geld ten bedrage van € 7.337,44 (zegge: zevenduizend driehonderd zevenendertig euro en vierenveertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 71 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [naam benadeelde partij], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. M.R. de Vries en mr. F. Sieders, rechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 april 2011.